Celan en Heidegger

“O dat dolende loze gastvrije midden.” Aantekeningen over Celan en Heidegger

20 januari 1942

Heeft u de film over de Wannseeconferentie gezien? Deze film brengt op basis van onlangs teruggevonden documenten nauwkeurig in beeld hoe op het hoogste militaire en ambtelijke niveau is besloten over tot wat heette de uiteindelijke oplossing van het Jodenvraagstuk. Het gaat over de uitroeiing van alle joden in Europa alsof het om ongedierte gaat. Niet alleen moet iedereen dood, er mag niets van hen overblijven. Zij mogen niet begraven worden en er mag niets meer aan ze herinneren. Men maakt zich alleen zorgen over de demoralisering van de soldaten en de SS’ers die deze operatie moeten uitvoeren. Maar ja, iemand moet het doen, en latere generaties zullen ons dankbaar zijn. Zo wordt over de Endlösung gesproken en gedacht.

Kan men zich iets beklemmenders voorstellen? Toch gaat het alleen nog maar om de inhoud van de vergadering. Het plan en de wijze waarop men het bevel van de Führer gaat uitvoeren. Maar nog beklemmender vind ik de vergadering, het format van de vergadering, het vergaderen als talig handelen zelf. Los van de inhoud verschilt ze als vergadering niet van alle andere vergaderingen zoals wij ze zijn gewend. Een beetje druk hier en daar, een beetje meegeven, je een beetje inleven in de ander, maar verder gericht op het tot stand brengen van maar één ding, consensus over de vraag hoe we dit zo snel, zo goed en zo goedkoop mogelijk kunnen doen.

De joden worden vergast en gecremeerd. Crematie is bij joden verboden. Joden moeten worden begraven zodat zij bij de komst van de Messias weer kunnen opstaan. Daarom hebben zij een graf nodig. Maar dat krijgen zij niet. Hun as wordt met tonnen tegelijk naar afvalplekken gebracht of in de rivier de Weichsel gestort. Hoe kunnen zij ooit uit de dood opstaan? Op die vraag geeft het boek van Uta Werner antwoord. Celan maakt met zijn gedichten tekstgraven voor al deze naamloos vermoorden.




Uta Werner: Tekstgraven

Uta Werner legt in wat naar mijn mening wel eens het beste boek over Celan zou kunnen zijn uit dat wij de plicht hebben de joodse slachtoffers een laatste rustplaats te geven en een plek in ons geheugen. Celan wil de vernietigden hun lichaam teruggeven in en door het gedicht. Auschwitz kan niet worden vergeten want geologisch blijft de as altijd aanwezig. De uitroeiing ging veel verder dan moord, zelfs de dood moest worden vernietigd om geen sporen achter te laten. De joden werden niet alleen van hun leven, ze werden ook van hun dood beroofd. Celans gedicht kan de doden niet tot leven wekken maar er wel voor zorgen dat de doden een tweede dood sterven als voorwaarde om begraven te worden in de tekst. In het gedicht leven de doden van de massavernietiging hun begrafenis tegemoet en vinden in dit tekstgraf hun laatste rustplaats. Zo worden ze gered door de poëzie. Een daad van de verbeeldingskracht.

Dat de as altijd geologisch aanwezig blijft betekent dat de taal in het gedicht verandert in sprekende steen en zo een behuizing voor de doden wordt. De geologische blik laat dode materie levend worden. Deze wetenschap brengt immers de kennis van de miljarden wezens die zijn vergaan maar wier resten wij nog steeds in kalk en krijt en uiteindelijk in zand aantreffen. De as gedenken betekent de dood mogelijk maken, betekent redding en wederopstanding. Dat allemaal gebeurt wanneer wij Celans gedichten lezen. Het is dus aan de lezer in zijn verbeelding een landschap te scheppen waar de doden een laatste rustplaats kunnen vinden. Zo probeert Celan voor zover dat mogelijk is na het nationaalsocialisme de cultuur te herstellen, want cultuur begint met het geven van een graf aan de doden en daarmee van continuïteit aan de gemeenschap.

Bij Celan zijn de onbegraven doden stenen geworden, die volgens een legende die Joseph Roth vertelt op de dag dat de Messias zijn intrede doet onderaards naar Jeruzalem kunnen rollen. Celan las niet alleen veel filosofische maar ook veel geologische boeken. Geologie gaat over stoftransport, over de routes van het aardmateriaal van het vaste land naar zee, gaat over erosie en sedimentatie. Door het gedicht te lezen is er hoop op redding en wel zo dat wat alleen nog maar zandkorrels lijkt voor de geologische blik in zijn oorspronkelijke staat wordt hersteld. Op deze wijze wordt het gedicht het stervensproces zelf als overgang naar een tweede dood, en meteen daarna een begrafenis. Metamorfose in het mineraal.

Volgens Uta Werner betekent lezen “iets onuitsprekelijks in beelden leren schouwen, betekent tegelijk een tekstlandschap doorlopen, en betekent in het bijzonder door de tijd heen grijpen. Zo wordt het duizenden jaren oude steenwordingsproces naar het nu teruggehaald.” (W 118) Het komt dus helemaal op de lezer aan. Volgens Werner berust daarmee Celans poëzie op het christendom. De analogie is dat zoals tijdens de eucharistie het brood werkelijk verandert in het lichaam van Christus, in Celans poëzie de doden werkelijk aanwezig worden. Celans grote visioen kan zich volgens Werner beroepen op de regels van het Christendom en ontleent daaraan zijn werkzaamheid.

Wie het in Celans gedichten zelf wil nalezen en daarmee aan Celans opdracht gehoor wil geven, Werner heeft het vooral (maar niet alleen) over: De helling (N 117), Thuiskomst (N 163), Sneeuwbed (N 177), Laagwater (N 201) en Weggebeitst (N 385).

Anja Lemke: Constellatie zonder sterren

Het boek van Anja Lemke is al even degelijk wetenschappelijk onderbouwd. Zij raadt af het gedicht Todtnauberg (N 615) als uitgangspunt te nemen voor bespiegelingen over Celan en Heidegger. Het gevaar bestaat dat men zich beperkt tot biografische details en de filosofische kern van de zaak niet ziet. Beter is het te kijken naar wat zij beiden gemeenschappelijk hebben, namelijk hun verstandhouding tot Hölderlin. Voor Hölderlin speelt de cesuur een belangrijke rol. Een pijnlijk en diep snijdend keerpunt in de geschiedenis. Na de wending is alles anders dan voor de wending. Zo’n ingrijpend keerpunt zit in de Empedocles tragedie en in Hölderlins opmerkingen over Oedipus en Antigone. Het keerpunt wordt gemarkeerd door een gewelddadig ingrijpen van de goden. Het niets doet zijn intrede. De wond breekt open. De mens is niets behalve de condities van ruimte en tijd. God in de gestalte van de dood is niets dan tijd.

Gaat het bij Hölderlin over de dood, bij Celan gaat het over moord. Voor Celan markeert Auschwitz de cesuur. Anders dan Celan voor wie Auschwitz een breuk in de beschaving betekende zag Heidegger daarin geen ingrijpende wijziging. Auschwitz hoort voor Heidegger bij het tijdperk van de techniek, de reductie van mensen tot materiaal en van dingen tot bestanden. Wanneer het zijn zich heeft teruggetrokken wordt akkerbouw gemotoriseerde voedselindustrie. Volgens Heidegger “in wezen hetzelfde als de fabricage van lijken in gaskamers en vernietigingskampen, hetzelfde als de blokkade en uithongering van landen, hetzelfde als de fabricage van waterstofbommen.”(GA 79, 27) Denk bij het tijdperk van de techniek ook aan het format van vergaderen.

Dit verschil in opvatting verklaart volgens Lemke dat Celan en Heidegger ondanks hun gemeenschappelijke bewondering voor Hölderlin en ondanks hun gemeenschappelijke opvatting dat poëzie het hoogste is, niet nader tot elkaar zijn gekomen. Celan en Heidegger hebben elkaars werk goed gekend en hebben elkaar een paar keer gesproken. Celan verwachtte dat Heidegger zich over zijn nationaalsocialistische verleden zou uitspreken, maar Heidegger heeft dat niet gedaan. Volgens Lemke ziet Heidegger “de eigenlijke drijfveer van de vernietiging” over het hoofd, “die uit de wens bestaat diegenen uit te wissen, die herinneren aan de onontkoombaarheid van de wet en aan een niet representeerbare naamloze God aan wie wij verplichtingen hebben.” (L 297)

Het is de verdienste van Lemke in de gedichten van Celan te laten zien waar beide elkaar in de tekst ontmoeten en wat de gevolgen daarvan zijn voor het denken. Zij let dus niet alleen op de biografische aspecten maar vooral op de poëzie zelf. Dat doet zij met name aan de hand van twee gedichten, namelijk Zoveel gesternten (N 277) en Aan beide handen (N 279). Het citaat in de titel van deze aantekeningen is ontleend aan Aan beide handen (N 281). Wat is er bedoeld met het gastvrije midden van het niets? Daarop geven de pagina’s L 509 – 531 en dan vooral L 517 het antwoord.

Is gemeenschap na Auschwitz mogelijk? Ja, soms, heel soms wanneer alleen het niets tussen ons in staat, en alleen dan. Dit niets is de laatste deelbare ervaring, ervaring van eindigheid. Hier zitten Celan en Heidegger helemaal op dezelfde lijn. Want ook voor Heidegger is de dood “de schrijn van het niets” (GA 7, 180). Zonder dit niets zouden wij altijd aangewezen blijven op de zijnden en nooit het zijn als zijn  in het vizier kunnen krijgen. Sterfelijkheid, eindigheid betekent dat een ontmoeting mogelijk is, maar alleen in de gemeenschappelijke toewending tot en toewijding aan het niets. Wij zien elkaar dus aan de grens (de afgrond) van de eindigheid en niet bij een participatie aan het eeuwige zichzelf gelijkblijvende zijn. Zijn in de metafysische zin van eenheid stelt geen zingeving meer in het vooruitzicht. Zijn wordt zowel door Heidegger als door Celan heel anders ervaren namelijk als pure differentie.

Net zoals Uta Werner benadrukt Anja Lemke de rol van de lezer: “Het gedicht is gericht aan niemand. Er is niemand wanneer het gedicht tot gedicht wordt. Het lot van dit niemand op zich nemen leidt tot het gedicht”, citeert Lemke Celan. En zij voegt hier aan toe: “Eerst wanneer de lezer op deze wijze tot Jij wordt dat alleen nog het niets tussen hem en de tekst staat, hij dus de afgrondelijk afstand tussen hem en het gedicht niet probeert te nivelleren, tegelijkertijd geen iets, geen andere zaak meer tussen hem en de tekst treedt zodat hij met al zijn aandacht zich alleen daarop richt, pas dan zijn de condities voor een ontmoeting ‘soms’ geschapen.” (L 517)

Celan is anders dan Heidegger meer op dit Jij gericht en je kunt daarin een invloed van Buber zien. Maar als lezer ervaar ik bij Heidegger toch min of meer hetzelfde als bij Celan, namelijk dat het helemaal op mij en mijn lectuur aankomt en dat die lectuur beslissend is voor de toekomst.

Het is de verdienste van Lemke duidelijk te hebben gemaakt dat het grootste verschil tussen Celan en Heidegger is dat voor Heidegger Auschwitz geen cesuur is. De grootste overeenkomst is dat soms gemeenschap mogelijk is, en wel in de gezamenlijke gerichtheid op de dood en het niets. Kortom op de differentie.

en soms, als

slechts het niets ons uiteenhield, vonden

wij elkaar geheel. (N 279)

O dat dolende loze

gastvrije midden. Gescheiden

val ik jou toe, val

jij mij toe, elkaar ontvallen door-

zien we: (N 281)

N

Paul Celan: Verzameld werk. Vertaald en toegelicht door Ton Naaijkens, Amsterdam 2021.

W

Uta Werner: Textgräber. Paul Celans geologische Lyrik, München 1998.

L

Anja Lemke: Konstellation ohne Sterne. Zur poetischen und geschichtlichen Zäsur bei Martin Heidegger und Paul Celan, München 2002.

Beredeneerde bibliografie met meer opmerkingen over Celan en Heidegger



Ingeborg Bachmann & Paul Celan: Herzzeit. Der Briefwechsel, bezorgd door en met commentaar van Bertrand Badiou e.a., Frankfurt a.M. 2008.

Voor Bachmanns en Celans opvatting over  Heidegger zijn vooral brief 137 en 138 van belang. In 1959 bereidt Günter Neske een feestbundel voor ter gelegenheid van Heideggers zeventigste verjaardag. Bachmann zit met de uitnodiging een bijdrage te schrijven nogal in haar maag. Zij heeft weliswaar een proefschrift over hem geschreven en ziet zijn rang als denker, neemt echter afstand van hem vanwege diens politieke misstap. Bovendien wil zij tijd vrij maken om aan haar inleiding tot het verzameld werk van Wittgenstein te werken. Toch is zij van plan gehoor te geven aan de uitnodiging ook al omdat zij weet dat Heidegger haar gedichten kent. Maar het is al weer zo lang geleden dat zij werd gepolst en brengt zij Celan daar niet mee in verlegenheid?

Celan reageert op haar twijfel door te vertellen dat Neske al bekend heeft gemaakt dat Celan een gedicht zou afstaan zonder hem dat van tevoren te vragen. Het was omgekeerd zo dat Celan bereid was hierover na te denken onder voorwaarde dat Neske eerst hém zou vertellen wie er nog meer zou meewerken. Neske zou daarop ja hebben gezegd maar zich niet aan zijn belofte hebben gehouden. Hoewel Celan in principe positief tegenover de uitnodiging stond, heeft hij om die reden besloten ervan af te zien. Neske is de reden, niet Heidegger. Want Celan verwacht dat Heidegger zich in het openbaar zal uiten over zijn nationaalsocialistische periode. In elk geval is hij ervan overtuigd dat Heidegger wordt bezocht door wurgende schuldgevoelens en tot inkeer zal komen.

Wanneer ik vandaag de dag deze feestbundel in de hand neem kan ik het alleen maar jammer vinden dat het zo gegaan is. Onder de bijdragers namen als Blanchot, Arp, Braque, Char, de gebroeders Jünger. Ook één van mijn eigen professoren is van de partij, van Peursen, en noem maar op. Naar mijn mening zouden Bachmann en Celan hier echt bij hebben gehoord. Belangrijk is om vast te houden dat in ieder geval Heidegger zelf wilde dat Bachmann en Celan vertegenwoordigd zouden zijn.

Gerhart Baumann: Erinnerungen an Paul Celan, Frankfurt a.M. 1986.

Baumann vertelt hoe Heidegger zich inspant voor Celan, en citeert een brief van Heidegger uit 1967 aan de auteur: “Reeds lang is het mijn wens Paul Celan te leren kennen. Hij staat het verst vooraan en betracht de grootste terughoudendheid. Ik ken alles van hem, weet ook van de zware crisis waar hij zichzelf uit heeft gehaald voor zover een mens daartoe in staat is.” (59-60) Zo hoog was Heideggers achting voor Celan.



Helmut Böttiger: Wir sagen uns Dunkles. Die Liebesgeschichte zwischen Ingeborg Bachmann und Paul Celan, München 2019.

Böttiger refereert een mooie anekdote, hoe Celan kort na zijn eerste bezoek aan Heidegger en helemaal op zijn Duits gekleed, aan zijn nieuwe redacteur vertelt dat Heidegger nadenkt over het antwoord op zijn vraag naar zijn nationaalsocialistische verleden. Het antwoord zelf was er echter nog niet. Celan zou aan tafel vol enthousiasme en gesticulerend als een profeet over Heidegger hebben verteld. Niemand waagde de dweper te onderbreken. Ook Heideggers vrouw is zo charmant… Totdat iemand aan tafel Celan met een woordspeling terug op aarde brengt door te zeggen dat men haar vroeger als Martinsgans (een speciaal bereide ganzenmaaltijd) beschouwde. Celan verstarde helemaal. Zo groot was zijn bewondering voor Heidegger. (229)



Paul Celan: Gedichten. Keuze uit zijn poëzie met commentaren door Paul Sars en vertalingen door Frans Roumen, Baarn 1988.



Paul Celan: Die Gedichte, bezorgd door en met commentaar van Barbara Wiedemann, Frankfurt a.M. 2003. Tweede herziene en uitgebreide druk 2018.



Donatella di Cesare: Übersetzen aus dem Schweigen. Celan für Heidegger, in: Günter Figal & Ulrich Raulff (red.): Heidegger und die Literatur, Frankfurt a.M. 2012.

Ontroerende conclusie van di Cesare: Heidegger gaat niet op zijn verleden in omdat hij het woord aan de dichter wil laten. Heidegger en Celan vinden toevlucht in elkaars woord. Het gaat om de belofte van een woord dat de toe-komst van de ander openlaat. Celan wachtte weliswaar op Heidegger, maar Heidegger wist dat de toe-komst aan de dichter is. Di Cesare interpreteert een beroemde regel van Celan alsof Heidegger aan het woord is: “Spreek, ook jij | spreek als laatste, | spreek je uit”. (33) (Het citaat in de vertaling van Naaijkens 133)

Israel Chalfen: Paul Celan. Eine Biographie seiner Jugend, Frankfurt a.M. 1983.

Chalfen vertelt dat Celan op de middelbare school veel Nietzsche las en een bewonderaar was van deze denker. Zijn medeleerlingen gaven hem daarom de bijnaam Übermensch. Dat schijnt Celan niet erg te hebben gevonden. Men kreeg sowieso de indruk dat hij overal boven stond. (76)



Wolfgang Emmerich: Nahe Fremde. Paul Celan und die Deutschen, Göttingen 2020.



John Felstiner: Paul Celan. Eine Biographie. Duitse vertaling: Holger Fliessbach, München 1997.



Werner Hamacher: Wasen. Um Celans Todtnauberg, in W.H.: Keinmaleins: Texte zu Celan, Frankfurt a.M. 2019, 93-141.

Hamacher is één van de weinige Duitse filosofen en germanisten die zich heeft bekend tot de methode van de deconstructie. Vaak controversieel bediscussieerd hebben zijn interpretaties van Hegel, Kleist en Celan diepe indruk op mij gemaakt. In zijn meditatie over Todtnauberg (N 614-617) concentreert hij zich op het woord Wasen, dat vochtige bosweide betekent. Wasen verschilt maar één letter van Wesen, dat wezen betekent, zowel als concentratie van het werkwoord zijn als als zelfstandig naamwoord met als betekenis essentie. Wesen is het woord van Heidegger, Wasen van Celan. Wasen “markeert de plek van een anarchisch ontbindingsproces, de plek van decompositie, van afbraak en bederf – decompositie ook van de plek zelf. Wasen stelt zichzelf buiten en vóór het wezenlijke en zonder bepaalde richtingszin bloot aan de mogelijkheid als ontbindingsproces te werken. Wasen wijst anders dan het denkende dichten van Heidegger aan het Seyn niet de plek van zijn wezen toe, maar verwringt en ontwricht dit wezen en daarmee het Seyn. Wasen levert het wezen daarmee over aan zijn onvermogen een plek te hebben, aan zijn bodemloosheid en ongegrondheid, aan zijn on-zijn. Daarmee stelt het als eis ieder Wesen vanuit het Wasen te begrijpen en daar naar toe te denken. Zijn uit het Andere als zichzelf en naar dit Andere toe.” (123)

Hoewel Heidegger overal het dichten voorrang verleent voor het denken is Celan volgens Hamacher toch de grotere denker. Anders dan Heidegger wil, wijst het dichten het zijn geen plek aan, maar laat het zien dat er geen plek voor het zijn is anders dan als ontbindingsproces. Dat is het gevolg van Auschwitz, en dat is wat Heidegger niet zou willen zien. Anders dan Heidegger denkt is Auschwitz wel een zijnshistorische gebeurtenis, en wel zo dat zij heel Heideggers denken uit zijn angels licht.

Hamacher veronderstelt naar mijn mening dat Heidegger een filosoof is voor wie de mens thuis is in de wereld. Op pagina 104 zet Hamacher uiteen dat Heidegger weliswaar angst en eenzaamheid kent maar dat de mens daardoor toch als enkeling een plaats krijgt en blijft houden in de wereld. Thuisloosheid speelt weliswaar een rol voor hem maar eigenlijk slechts als moment om het bestaan voor zichzelf te brengen als iemand die in de wereld thuis hoort. Heidegger staat binnen, Celan buiten de wereld. Hamacher baseert zijn Heideggerbeeld dus vooral op Zijn en Tijd, een boek dat Celan overigens door en door heeft gekend. Mijn vraag aan Hamacher zou zijn of Hamacher daarmee niet voorbij gaat aan Heideggers duidingen van Hölderlin en Trakl waar de mens aanzienlijk minder thuis is in de wereld en waar gedacht wordt in het spoor van de verdwenen goden. Het is vanwege deze duidingen van poëzie en vanwege de hoge rang van deze poëzie voor Heidegger dat Celan Heidegger zo mateloos heeft bewonderd en zulke hoge verwachtingen ten opzichte van Heidegger heeft gekoesterd. Ontwrichting en wereldverlies zijn Heidegger in veel sterkere mate bekend dan Hamacher veronderstelt.

Nu heeft Hamacher natuurlijk ook Heideggers verhelderingen van Hölderlins poëzie gelezen en gezien dat daar het dichten het denken zijn plaats aanwijst. Maar volgens Hamacher legt Heidegger die plaats vast terwijl Celan wacht op een komend woord dat er nog niet is. Celan zou iedere bewering van Heidegger woord voor woord verwerpen. (111-112) Het gaat om een veel geciteerde passage uit Hölderlins Friedensfeier dat wij een gesprek zijn en naar elkaar kunnen luisteren. Ook ik kan mij niet met Heideggers interpretatie van die passage verenigen. Anders dan Heidegger denkt gaat het hier niet om een kenschets van wat een gesprek in het algemeen en wezenlijk is maar om het zeldzame en eenmalige moment aan het einde der tijden waarop alles verzoend is, en harmonie tussen goden en mensen heerst.

Een grotere afstand dan tot Auschwitz is wel niet denkbaar. Maar het gaat Celan niet om de juiste interpretatie van die passage maar daarom dat hij uit een taalgemeenschap is gestoten waar Heidegger wel deel van uitmaakt. Dat ziet Hamacher heel goed. Celan verwacht van Heidegger dat hij zich over diens nationaalsocialistische verleden uitspreekt. Dat heeft Heidegger niet gedaan. Maar Heidegger heeft wel aan de poëzie de hoogste rang toegekend, en dat niet alleen door die poëzie een plaats te geven in zijn (en daarmee het) denken, maar ook een stap terug te zetten om de plaats voor te bereiden voor een dichter die wij nog niet begrijpen – namelijk Hölderlin – en voor wie weet nog een andere dichter. En waarom zou dat niet Celan kunnen zijn? Zie de conclusie van Donatella di Cesare.



Markus May e.a. (red.): Celan-Handbuch: Leben – Werk – Wirkung, Stuttgart & Weimar 2012.

Christoph Jamme zet in zijn bijdrage aan het handboek over Celan en Heidegger alle feiten op een rijtje en laat even beknopt als trefzeker zien wat met hun ontmoeting in het geding is. (254-258)



Otto Pöggeler: Die Frage nach der Kunst. Von Hegel zu Heidegger, Freiburg & München 1984.

Bevat een hoofdstuk over de bibliofiele editie van Schwarzmaut, geïllustreerd met etsen door Celans vrouw, Gisèle Celan-Lestrange. Pöggeler heeft mij deze zeldzame editie laten zien tijdens ons kennismakingsgesprek bij hem thuis in Bochum. Pöggeler heeft zowel Celan als Heidegger persoonlijk gekend en mij vaak over hen verteld. Pöggeler was in de jaren 1985-1986 één van de begeleiders van mijn onderzoek naar Heidegggers interpretaties van Hölderlins poëzie.



Otto Pöggeler: Spur des Worts. Zur Lyrik Paul Celans, Freiburg & München 1986.

Zie over dit boek van Pöggeler het hoofdstuk Voor een kunst van de rouw. Recente filosofische interpretaties van de poëzie van Paul Celan, in mijn boek Lessen in Ontheemding, Brussel 1993, 45-55. Ook Derrida’s interpretatie van Celan komt hier aan de orde.



Otto Pöggeler: Der Stein hinterm Aug. Studien zu Celans Gedichten, München 2000.

Pöggeler concludeert dat Heideggers denken geen mogelijkheid biedt schuld te bekennen. Juist daarom insisteert hij erop dat Heidegger zich met Auschwitz als motief sterk voor Celan heeft ingespannen. (167) Heidegger heeft gezien dat Celan ongeneeslijk ziek was en aan zijn genezing hebben willen bijdragen door hem het Zwarte Woud te laten zien. De natuur heeft Heidegger enorm geholpen, maar Celan niet. Wie weet wat er nog meer tussen Heidegger en Celan zou zijn gebeurd wanneer Celan langer in leven zou zijn gebleven? (175) Heidegger wilde niet met Celan in de openbaarheid treden, maar zag de ontmoetingen met Celan als iets persoonlijks. (177)