Economie en bureaucratie bij Giorgio Agamben

Druk voor de inhoudsopgave van deze website op de zwarte knop helemaal rechts boven.

Bespreking van: Giorgio Agamben: Le règne et la gloire, Parijs 2008.

Gepubliceerd in Filosofie & Praktijk, 4|2011, 83-86.

Vraagt u zich ook wel eens af hoe het komt dat wij zo huishoudelijk over het publieke domein zijn gaan denken? Politiek is steeds meer een kijkje in de keuken hoe politici met elkaar en met ons omgaan en steeds minder het realiseren van bestuurlijke doelen. Het gaat steeds meer om media en communicatie, en steeds minder om  boodschap en substantie. Bestuurders stellen zich steeds meer op als managers en steeds minder als magistraten. Het lijkt wel alsof de openbaarheid bezig is te verdwijnen en het in  onze wereld alleen nog maar gaat om privéleven en gevoelens.

Iedereen zit een beetje onder zijn niveau te werken en datgene wat je van een staat mag verwachten verdwijnt ter wille van een diffuse overheid die beleid maakt door iedereen overal bij te betrekken zodat we hoe langer hoe meer in een bemoeicultuur terecht komen waarin niemand meer iets mag tenzij wij het allemaal goedvinden. Daarbij dwingt de kredietcrisis ons, meer nog dan de vrije marktideologie die eraan vooraf ging, ons af  te vragen waarom we zo zijn geobsedeerd door de economie. Kunnen we het publieke domein nog wel anders denken dan in termen van economische begrippen en economische beslissingen? De kredietcrisis stelt ons voor de vraag: is de vrije markt wel de mogelijkheid bij uitstek om de menselijke vrijheid te realiseren? Het onderhouden van die vrijheid blijft immers de hoogste opgave van de politiek.

Giorgio Agambens Le règne et la gloire kan ons helpen beter te begrijpen waarom economie zo dominant is voor ons politieke denken en waarom we er maar niet in slagen de bureaucratie achter ons te laten.

Agamben (1942) heeft om deze vraag te beantwoorden minutieus onderzoek gedaan naar de geschiedenis van het woord economie. Politiek en economie zijn in de oudheid nog gescheiden grootheden. Politiek is de wereld van de vrije mannen die door met elkaar te praten beslissen hoe het openbare leven in de polis er uit ziet. Bestuurders worden op democratische wijze gekozen en nemen het beheer van de stadstaat op zich.

Is de politiek openbaar, de economie is privéterrein. Economie betekent in de oudheid alles wat te maken heeft met het managen van het huishouden. De heer des huizes gaat over zijn vrouw, zijn kinderen en zijn slaven op een geordende wijze. Economie is niets anders dan de praktijk van het huishouden, het managen van het huis, de oikos.

In het Nieuwe Testament en bij de kerkvaders begint het woord economie van betekenis te veranderen. Het woord gaat hoe langer hoe meer de opdracht van God de Vader aan zijn Zoon Jezus Christus betekenen de wereld op orde te houden en haar in beheer te nemen tot aan het Laatste Oordeel. Nu kan het woord economie opeens veel meer gaan betekenen dan alleen maar huishoudelijke orde of gestructureerde opdracht voor iets te zorgen. Economie wordt de taak van Christus te zorgen voor het zielenheil en voor de verlossing door het leven van de mensen in te richten met het oog op Gods oordeel. Economie wordt van iets huishoudelijks tot iets religieus, maar het wordt nog niet iets politieks.

De economie wordt iets politieks zodra zij het organisatieprincipe wordt van de wijze waarop de wereld wordt geregeerd. God gaat op afstand en laat het aan zijn Zoon over de wereld tot aan het Laatste Oordeel te besturen. Hij heeft daartoe een grote schaar engelen nodig die twee dingen doen. Ten eerste houden zij de administratie bij van het menselijk gedrag, van onze goede en slechte daden. Ten tweede aanschouwen zij de heerlijkheid van God en stijgen zij in contemplatie op naar het allerhoogste. Na het Laatste Oordeel blijft eigenlijk alleen maar de contemplatie over. Het werk is dan gedaan. De goede mensen zijn opgenomen in het paradijs, terwijl de slechte mensen voor eeuwig branden in de hel. De hel is een soort theater waar de goeden mogen toekijken hoe de slechten voor altijd worden gefolterd.

In de hiërarchie van de engelen ziet Agamben de oorsprong van de bureaucratie. In zijn ogen is het geen toeval dat in middeleeuwse handschriften de woorden ministerie en mysterie vaak door elkaar worden gebruikt. En zelfs in de luie ambtenaren van onze tijd (denk daarbij aan de romans van Kafka) ziet hij Messiaanse figuren: het doel van zowel de wereldlijke als de kerkelijke macht is immers buiten werking te worden gesteld en op te gaan in het heil dat een einde stelt aan alle tronen en machten. De lethargische ambtenaar preludeert op de toestand waarop de Messias zijn intrede doet en de macht wordt opgeheven. Hij is de voorbode van de tijd waarin de tijd zal zijn opgeheven.

Als lezer van Agamben zou je kunnen zeggen dat de bureaucratie maar niet verdwijnt omdat het Laatste Oordeel nog niet heeft plaats gevonden. Er is nog geen einde gekomen aan de wereldregering omdat de Messias nog niet is teruggekeerd. Ook in ons onderscheid tussen beleid en uitvoering ziet hij theologische wortels: bij een transcendente God hoort een normatief beleid, bij een immanente wereldorde hoort een tekortschietende uitvoering en is collateral damage onvermijdelijk. Tussen beleid en uitvoering heerst de economie van voorzienigheid en vrijheid, de speelruimte van de mens die in het interval en het interim tussen de schepping en het einde der tijden zijn keuzes maakt en daarop wordt beoordeeld.

Men kan Agambens boek lacherig af doen en zeggen dat hij doordraaft in een soort persiflage op het katholieke geloof. Men kan ook zeggen dat Agamben op het ogenblik tot de weinige denkers behoort die overzicht hebben over de geschiedenis van politieke ideeën en de samenhang zien tussen de geschiedenis van het westerse denken en de politieke actualiteit. Als we van het laatste uitgaan welke observaties kunnen wij dan doen ten aanzien van leiderschap in het publieke domein? Wat voor patronen kunnen wij dankzij dit boek herkennen? Opvallend is dat voor de geschiedenis van ons denken alles interim is. Er is geen tijd alleen tussentijd. Onwillekeurig vraag je je af wat deze opvatting te maken heeft met de snelle opeenvolging van telkens verschillende (interim) managers in organisaties en organisatiedelen. Alles is slechts tijdelijk en tegelijk is er een enorme tijdsdruk: het lijkt wel alsof het overal vijf voor twaalf is. Ook deze tijdsdruk lijkt samen te hangen met verlossing en heilsplan. De sense of urgency heeft een lange voorgeschiedenis. Wij moeten immers voor het einde der tijden hebben bewezen dat wij gelovige mensen zijn en goede daden hebben verricht.

Behalve het interim en de tijdsdruk is de hiërarchie het meest herkenbare relict van de theologische wijze waarop wij gewend zijn organisaties in te richten. De hiërarchie bij de overheid lijkt ondubbelzinnig op de hiërarchie van de engelen. Iedere politicus zal iets in Agambens boek herkennen, want voor je het weet verwacht de kiezer van jou dat jij het heil brengt en de oplossing van de problemen, en dat met minimale risico’s. Dit verwachting- en risicomanagement heeft voor Agamben zichtbaar wortels in onze theologische traditie, en het is goed dat te beseffen, want alleen door dat besef wordt de vraag mogelijk of het anders kan en zo ja hoe.

Een ander type leiderschap wordt mogelijk wanneer politieke partijen de vraag gaan stellen waarom zij zich zo weinig van elkaar onderscheiden en waarom zij altijd opereren binnen dit soort patronen. Dat geldt ook voor meer eigentijdse vormen van politiek. Veel duurzaamheidsdenken is bijvoorbeeld geseculariseerd apocalyptisch denken vanuit de opvatting dat als wij niet snel beginnen met verantwoord ondernemen, de aarde ten onder zal gaan en de mens zal uitsterven.

Agamben bespreekt niet hoe leiderschap er in zijn visie uit zou zien. Zijn boek gaat over bronnen van gezag in de christelijke en geseculariseerde traditie en onderzoekt hoe, door welke patronen, het komt dat die traditie zo innig verbonden is met economie en bureaucratie. Wanneer God of de koning regeert maar niet bestuurt, dan zijn zij er om juist door hun transcendente aanwezigheid beslissingen in deze wereld te rechtvaardigen.

Veel politiek is in de ogen van Agamben gefundeerd op ongefundeerde principes want juist door dit mechanisme kunnen wij anders dan het antieke denken, het handelen niet vanuit het zijn verklaren. De vrije wil is voor ons zo belangrijk omdat wij daardoor verantwoordelijk kunnen worden gemaakt. Maar juist die vrije wil markeert het onvermogen het handelen op het zijn te funderen. Dat is de kern van Agambens boodschap en dat is het probleem waarmee hij ons confronteert: ons handelen vloeit niet voort uit ons zijn en mist dus iedere grond.

Daarom is onze politiek zo weinig overtuigend want men had altijd anders kunnen handelen, men had altijd anders kunnen beslissen, men had altijd anders kunnen legitimeren. Het door de media gepropageerde beeld van het huiselijke gedrag van onze politici moet volgens Agamben proberen ons ermee te verzoenen dat er geen laatste grond voor het bestuurlijke handelen is. We willen het gezellig houden omdat we weten dat voor ieder argument een tegenargument kan worden bedacht.

Agambens boek kans ons helpen de theologische wortels van de bureaucratie en de economie beter te begrijpen en in te zien hoe het komt dat wij nog steeds proberen belangrijke bestuurlijke beslissingen te legitimeren aan de hand van transcendente instanties en principes. Ook laat Agamben mooi zien hoe het prijzen van God in de liturgie, en de acclamatie van het volk bij de troonsbestijging van de vorst doorleven in onze publieke opinie en onze op consensus gerichte mediademocratie.

Maar met name in de passages over de Duitse dichters Hölderlin en Rilke klinkt door dat de engelen niet meer naar ons luisteren en dat de goden afscheid van ons hebben genomen. Het verstommen van deze dichters stelt ons voor de opgave op zoek te gaan naar een nieuw fundament voor de politiek.