“Een parafilosofisch fragment, zo ongeveer als in een dagbladhoroscoop.”

 

Het nieuwe boek van Ann Van Sevenant: Denkbeelden in dialoog. Filosofie en fictie,  gaat over denkbeelden. Wat zijn denkbeelden? En welke rol spelen zij in de dialoog tussen mensen? Behalve over dit boek wil ik het hebben over Hölderlins gedicht In lieblicher Bläue. Er is wel geen gedicht waar zo veel denkbeelden in staan die zo veel invloed hebben gehad. Men denke slechts aan het leerstuk van het dichterlijke wonen en de vraag of er op aarde een maat is. Tot slot wil in ingaan op André du Bouchets vertaling van dit gedicht en wat hij er over zegt in zijn gebundelde opstellen over poëzie, Aveuglante ou banale. Essais sur la poésie , 1949-1959.

Ik ontleen de titel van dit blog, “Een parafilosofisch fragment, zo ongeveer als in een dagbladhoroscoop.” aan het boek van Ann Van Sevenant (116). Ik denk dat deze karakteristiek ons kan helpen denkbeelden, of ze nou uit de filosofie, de poëzie of de schilderkunst stammen, beter te begrijpen, en ons leven beter in te richten.

 

I

Het boek van Ann Van Sevenant gaat over het herstel van de krachten, gaat over regeneratie. Het gaat er om rust te vinden en weer op adem te komen. Dat kan alleen wanneer je het verschil kent tussen kracht en macht: “Kracht vind je in je zelf en macht oefen je uit op iemand anders.” (220) Dat betekent dat we op zoek moeten gaan naar menselijke relaties en naar een relatie met de natuur waarin het niet langer gaat om onderwerping en uitbuiting. Het gaat er in ieder geval om meer te participeren en minder te objectiveren. (217) Centraal denkbeeld voor dit type relatie is volgens Van Sevenant de vriendschap.

Er zijn veel verschillende typen vriendschap, maar in vriendschap gaat het altijd om de dialoog. Daarbij hoeft men niet eens altijd in elkaars nabijheid te verkeren. Er bestaat ook zoiets als een voltaïsche vriendschap. In een voltaïsche vriendschap wisselen perioden elkaar af waarin mensen intensief met elkaar optrekken met perioden waarin de vriendschap ondergronds gaat. Men hoort dan een tijd lang niets van elkaar, maar de vriendschap blijft bestaan en men blijft aan elkaar denken.

In een sterrenvriendschap is meer aan de hand. In dit type vriendschap slaagt men er nog beter in elkaar op te laden in plaats van elkaar te bezitten omdat hier de nacht een rol gaat spelen. Met Heidegger ziet Van Sevenant in de nacht de naaister van de sterren, die de kosmos bijeen houdt en zorgt voor nabijheid. Het onderscheid tussen kracht en macht wordt uitgelegd in een passage waarin de naaister aan het woord is. Zij roept ons op in de spiegel te kijken en op een ster af te gaan. Voor Van Sevenant gaat het dus om de sterren, het sterrenbeeld is onze leidsvrouw  en zij reikt ons een denkmantel aan waardoor wij waarachtig kunnen leven en geen dekmantel nodig hebben.

Bijzonder aan dit boek is dat door middel van denkbeelden filosofie spelenderwijs en als terloops aan de orde wordt gesteld. Daarmee wordt voorkomen dat wijsbegeerte wordt gereduceerd tot een cognitieve aangelegenheid en ontstaat de mogelijkheid  dat het denken werkelijk iets met mensen doet. Het gaat erom te zien dat duisternis een voorwaarde is voor licht en dat het om met Tal-Coat te spreken nooit helemaal donker is: “In voltaïsche contacten ontwaren vrienden in de donkerte van het bestaan een sterrendrager in elkaar.” (72)

Daarmee doet Van Sevenant een bewonderenswaardige poging de waardigheid van de mens te herstellen en geeft zij impulsen om te voorkomen “dat wij onder uitgedoofde sterren sterven.” (36) Poëzie is daarbij onontbeerlijk.

 

II

Als het om denkbeelden gaat zoals Ann Van Sevenant ze bedoelt, dan is Hölderlins gedicht In lieblicher Bläue een ware Fundgrube. Zij heeft het weliswaar niet over Hölderlin, maar des te meer over Heidegger voor wie dit gedicht en met name het daaraan ontleende thema van poëzie als dichterlijk wonen van doorslaggevend belang is geweest.

Ik heb laatst in twee vijfde klassen vwo met de leerlingen Hölderlins In lieblicher Bläue gelezen. Leerlingen vinden het stuk filosofisch, rustgevend en zien vele interessante vragen. Maar er was ook een leerling die zich vereerd voelde door de hoge eisen die de tekst aan hem stelde, en ook wel een beetje bang werd en onzeker of hij wel aan die eisen kan voldoen: is de mens wel zo waardig, zo vroeg hij zich af? Helaas kende ik op dat moment Van Sevenants fraaie formulering “Een parafilosofisch fragment, zo ongeveer als in een dagbladhoroscoop.” (216) nog niet. Deze mooie zinsnede zou hem zeker geholpen hebben deze tekst in het juiste perspectief te zien.

Je moet deze tekst niet al te existentieel lezen, maar zien als een constellatie, als een samenstelling van (alweer) sterren die de mens in het algemeen een plek op aarde geven in verhouding tot de hemel en daarbij enkele beelden en denkbeelden aanreiken die hem daarbij kunnen helpen.

Zo zijn hier ramen poorten van schoonheid omdat zij het vermogen van de mens voorstellingen te maken stimuleren en hem in staat stellen gestalten helder van elkaar af te bakenen. De plaatjes die deze vensters op de wereld opleveren zijn zo simpel, zo heilig dat de dichter er nauwelijks over durft te spreken.

En dan de open hemel waar het goddelijke zich openbaart. Die hemel, en niet de aarde, is maatgevend. Alleen de dichter kan naar die maat wijzen. Het gedicht is de brug tussen god en mens. Andere activiteiten van de mens zijn weliswaar verdienstelijk, maar alleen de poëzie kan laten zien dat de mens het evenbeeld van god is (“Voll Verdienst, doch dichterisch, wohnet der Mensch auf dieser Erde.”).

En dat het om voorstellingen en beelden gaat wordt nog eens duidelijk wanneer het over Oedipus gaat als iemand die een oog teveel heeft wanneer hij in de spiegel kijkt en daarin als op een schilderij zijn eigen gezicht ziet. Hij ziet zijn beeld, maar hij is het niet zelf. Heeft hij misschien daarom een oog te veel?

Het ziet er naar uit dat het maken van beelden zoals de schilderkunst doet, en het ontwikkelen van denkbeelden zoals de filosofie doet van primordiaal belang zijn om tot waarheid te komen, de juiste maat te vinden en een brug te slaan naar het absolute. Een fundamentele tekst van Hölderlin dus waarvan het belang nauwelijks kan worden overschat.

 

III

Du Bouchet leest In lieblicher Bläue als een theorie van het beeld. Mensen hebben beelden nodig om zich dingen voor te kunnen stellen. Maar diezelfde beelden hebben dan weer het gevaar in zich dat zij de werkelijkheid verdringen en in plaats van de dingen komen. Beelden zijn in die zin altijd en per definitie metaforen en vertalingen. De poëzie is meer nog dan de filosofie en de schilderkunst de plek waar beelden verschijnen en verdwijnen. Wanneer dat voor het eerst gebeurt is dat vaak oogverblindend, maar later slijten de beelden af en worden ze banaal. Wij spreken dagelijks een taal waarvan wij hebben vergeten dat zij oorspronkelijk het resultaat is van de dichtkunst. De poëzie ligt dus – of wij dat beseffen of niet – ten grondslag aan alle menselijke bemoeienissen en daarom woont de mens dichterlijk, zoals Hölderlin zegt. Beelden en denkbeelden zijn onontbeerlijk om te kunnen bestaan. Ann Van Sevenant zegt dat ook en laat zien hoe het werkt.

Wat du Bouchet nu het meest fascineert aan In lieblicher Bläue is dat dit gedicht tegelijkertijd het verschijnen en de uitwissing van de beelden brengt. Het brengt het verschil, het brengt de kloof tussen beeld en realiteit op smartelijke wijze tot bewustzijn, dompelt de lezer daar helemaal in onder (ik zou zelfs zeggen brengt de lezer helemaal in vervoering), en laat zo tegelijk met behulp van het beeld én voorbij het beeld de werkelijkheid verschijnen, de schok van de werkelijkheid omtrent onszelf die wij zonder dit gedicht nooit zouden kunnen ervaren.

Dit mechanisme dat we ook tegenkomen in Hölderlins commentaar op Oedipus is dat van de cesuur waar in de tragedie de voorstelling ophoudt en god direct in de loop der dingen inbreekt. Werkelijkheid, dat is deze inbreuk. Het denkbeeld leidt ertoe en leidt ervan af. Het roept het op en laat het weer vergeten. Kunst is wezenlijk irruptie. Het beeld lijkt op de man, lijkt op Oedipus, maar het is hem niet zelf.

 

Ann Van Sevenant: Filosofie en fictie. Denkbeelden in dialoog, Utrecht 2018.

Friedrich Hölderlin: Sämtliche Werke. Kritische Textausgabe, bezorgd door D.E. Sattler, deel 9: Dichtungen nach 1806 – Mündliches, Darmstadt en Neuwied 1984.

André du Bouchet:  Aveuglante ou banale. Essais sur la poésie , 1949-1959, Le bruit du temps 2011.