Het vergeten geschenk van Giorgio Caproni

Belevenis

Alle plaatsen die ik heb gezien,
die ik heb bezocht,
nu weet ik – ik weet het zeker:
ik ben er nooit geweest.
(1) (A 382, B 400, C 185)

Mijn belangstellingvoor de Italiaanse dichter  Giorgio Caproni (1912-1990) is gewekt door een essay van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben (1942), die niet alleen over Caproni heeft geschreven maar ook de tekst van zijn laatste poëziebundel Res amissa (1991) heeft bezorgd en postuum uitgegeven.

Met Capronis werk betreden wij een regio waar geen gezag meer heerst omdat God als laatste en hoogste rechtsgrond en als bron van soevereiniteit zelf in het geding is. De dood van God zoals die is geïnitieerd door Nietzsche wordt in alle hevigheid gethematiseerd. De dichter gaat zelfs zo ver te stellen dat God slechts bestaat op het ogenblik dat men hem doodt.

Caproni ziet zichzelf als rationalist en als onderzoeker: “Ik ben een rationalist die grenzen stelt aan de rede en die zoekt en onderzoekt. Wat weet ik niet maar ik weet wel dat het doel van alle onderzoekingen is de muur van de aarde tegen te komen waaraan voorbij de exterritoriale plekken liggen waar de rechtsbevoegdheid van de rede als een wet buiten het gebied waar zij regeert ophoudt. Deze grenzen bestaan. Het zijn de grenzen van de wetenschap. Vanuit deze plekken begint het dichterlijke onderzoek. Ik weet niet of er daaraan voorbij nog een ander domein is. Er is in ieder geval het onkenbare.” (A 1537)

Caproni studeerde oorspronkelijk voor violist. Hij hield echter op met muziek studeren om poëzie te kunnen  schrijven. Hij voorzag in zijn onderhoud door les te geven als onderwijzer. Hij was zeer geïnteresseerd in filosofie. Tot zijn lievelingsauteurs behoorden Augustinus, Kierkegaard en Nietzsche. Behalve dat hij viool speelde was hij een groot liefhebber van muziek. De bundel Il franco cacciatore en de bundel die er op volgt, Il conte de Kevenhüller, zijn als een libretto voor een opera of een operette gecomponeerd. Centraal thema is de jacht.

De operetteachtige setting geeft het geheel een lichte toets waardoor de thematiek van de dood van God van haar zwaarte wordt bevrijd. Het valt in het algemeen op hoe gemakkelijk Caproni praat. In zijn radio-interviews vindt een aangenaam en luchtig gesprek plaats waarin Caproni zijn poëzie uitlegt en zelf van commentaar voorziet. Dat is misschien iets typisch Italiaans. Er is veel aandacht voor esthetica, er is een vloeiende overgang tussen cultuur en politiek, en de kloof tussen intellectuelen en gewone mensen is minder diep dan bij ons. In ieder geval heeft Caproni veel zorg besteed aan het zo toegankelijk mogelijk maken van zijn gedichten.

Giorgio Caproni

Nogal wat gedichten gaan over de dood van God. God bestaat slechts op het ogenblik waarop men hem doodt. Maar de dode God keert terug. Volgens de Spaanse filosofe María Zambrano is het vanaf het begin van de geschiedenis van de mens de taak van de kunst en de poëzie het abstracte en dreigende heilige dat zij interpreteert als iets dat onbestemd is en ons het gevoel geeft dat het ons achtervolgt, te vertalen en te transformeren tot heldere woorden en duidelijke beelden. Door van het heilige iets goddelijks te maken, door de goden uit te vinden, wordt de aarde bewoonbaar voor de mens en ontstaat de cultuur.

De dood van God is in haar ogen de terugkeer tot het oorspronkelijke ogenblik van de onbestemde dreiging. Het niets dat wij in het nihilisme ervaren beschouwt zij als laatste verschijning van het heilige, dat er opnieuw om vraagt te worden getransformeerd tot iets goddelijks. Volgens Zambrano gaat het er om dat wij aan het onbestemde een concrete gestalte verlenen zodat het ons niet langer kan obsederen.

Volgens mij is dat precies wat Caproni doet. Hij transformeert het niets als laatste verschijningsgrond van het heilige tot een jachtscène waar God en mens op elkaar jagen, elkaar belagen, elkaar doden en elkaar steeds opnieuw tegenkomen. Maar er is ook diepe rust in de jacht. Er is ook het moment van bezinning waarin de mens zichzelf vindt als iemand die ook zonder God kan bestaan en met stoïcijnse gelatenheid zijn taak als stadhouder van het niets op zich neemt:

“In sommige gevallen kan de eenzaamheid betekenen dat men God bereikt. Maar er bestaat een nobeler eenzaamheid, die van de Stoa: de eenzaamheid zonder God. Voor de meeste mensen is zij verstikkend. Hard en kleurloos als kwarts. Zwart, doorzichtig (en scherp) als obsidiaan. Zij kan een onuitsprekelijke vrolijkheid brengen. Zij is de toegang – nadat men iedere hoop heeft laten varen – tot alle mogelijke vrijheden. Daarbij inbegrepen de vrijheid (de slang die in zijn staart bijt) in God te geloven terwijl men zeker weet dat er geen God is, dat God niet bestaat.” (A 421, B 439, D 37)

Vondst van een antimetafysische denker

“Ik heb een idee
onnozel als een roos.
Na ons komt niets meer.
Zelfs niet het niets
dat toch nog iets is.”
(A 675, B 701, E 248-249)

Prompte repliek of herhaling (en bevestiging)

“En wat dan nog, weet je wat ik hierop terug zeg?
Dat precies daar, waar niets is
– zelfs niet het waar – daar is God.”
(A 676, B 702, E 250-251)

Giorgio Agamben heeft Capronis bundel Res amissa postuum in 1991 uitgegeven en van een inleidend commentaar voorzien. Res amissa betekent een verloren zaak. Men kan iets onbelangrijks of iets belangrijks verliezen, zijn geld, een rechtszaak of zijn leven. Het verlies vindt plaats door onachtzaamheid of onoplettendheid. Zoals zo vaak bij Caproni vormt een op het eerste gezicht onbeduidend voorval de aanleiding tot een gedicht. Caproni raakte tijdens een verblijf in Duitsland ingesloten in de badkamer van zijn hotel. Het duurde even voordat iemand van het hotel hem kon bevrijden. Opgelucht beseft de dichter hoe gemakkelijk men zijn vrijheid kan verliezen en hoe zelden men de vrijheid ervaart juist door haar vanzelfsprekendheid.

Volgens Agambens interpretatie van Caproni hebben wij vergeten dat wij iets kwijt zijn. Wij hebben iets gekregen, maar zijn vergeten wat. Wij bevinden ons altijd al ergens, maar zonder het te beseffen: de vrijheid. Het geschenk dat wij hebben vergeten is het geschenk van Gods genade : “De these van Caproni is een soort tot het uiterste doorgevoerd Pelagianisme. De Genade is een zo diep in de menselijke natuur verankerd geschenk dat het voorgoed onkenbaar is, dat het altijd al res amissa is, altijd al onmogelijk toe te eigenen. Hetgeen hier geschonken is, is niet iets dat men ooit heeft gekend en vervolgens weer heeft vergeten, het is veeleer zo dat het ontvangen geschenk bij voorbaat en voor altijd onkenbaar is.” (B 1015)

Agamben verwijst in zijn commentaar naar Pelagius. Pelagius leefde omstreeks 400 in Rome. Hij wordt als een ketter beschouwd wiens leer al tijdens zijn leven werd bestreden door Augustinus (354-430). Augustinus zegt dat zonder genade geen goedheid mogelijk is. Pelagius ziet het anders en komt in opstand tegen de kerk. Hij ontkent de zondige aard van de mens.

Pelagius is misschien wel meer stoïcijn dan christen. Volgens Pelagius is er een ongelimiteerde energie in de natuur. Menselijke verlangens en begeerten zijn natuurlijk. De mens beschikt over een vrije wil en kan door zelfstandig keuzes te maken zijn hartstochten beteugelen. De mens sterft niet door Adams zonde en wordt niet herboren door de wederopstanding van Christus. Adam gaf slechts het verkeerde voorbeeld en Christus is slechts een leraar die het goede voorbeeld geeft. Eeuwig leven kan alleen door het geloof . Vergeving van zonden is niet nodig. De mens wordt alleen door het geloof gerechtvaardigd. Het Concilie van Trente (1545-1600) veroordeelt zijn leer: “Iemand die zegt dat de mens nadat hij eenmaal is gerechtvaardigd, niet meer kan zondigen en de Genade niet kan verliezen, wordt in de ban gedaan.” (geciteerd door Agamben B 1015)

Tegen deze theologische achtergrond speelt zich Res amissa af. De bundel vindt in Agambens ogen zijn hoogtepunt in de opvatting dat de mens in wezen niet zondig is en dat in alles wat de mens doet iets onschuldigs zit dat hij nauwelijks zelf beseft: “De mens kan niet zondigen en er is geen tussenkomst nodig van een uiteindelijke vergeving omdat de menselijke natuur op zich het werk is van de goddelijke genade.” (B 1014-1015)  Uit deze bundel dit gedicht:

In het algemeen

Wij allen ontvangen een geschenk.
Vervolgens herinneren wij ons niet meer
wat en van wie het is.
Wij onthouden slechts
– scherp en zonder vergiffenis –
de doorn van het heimwee.
(A 768, B 802)

1.

Het werk van Giorgio Caproni wordt naar de volgende Italiaanse edities geciteerd en vertaald, waarbij ik mijn Nederlandse vertaling waar mogelijk heb vergeleken met de Franse vertaling:

A Giorgio Caproni: L’opera in versi, tekstkritische editie, bezorgd door Luca Zuliani, inleiding door Pier Vincenzo Mengaldo, chronologie en bibliografie door Adele Dei, Milaan 1998.

B Giorgio Caproni : Tutte le poesie, Milaan 2004. Aan het slot van deze editie zijn enkele korte essays opgenomen, onder andere dat van Giorgio Agamben. Ik heb mijn Nederlandse vertaling vergeleken met de Franse vertaling in Giorgio Agamben: La Fin du poème, z.p. 2002, 105-121.

C Giorgio Caproni: Le mur de la terre, Saint-Pierre-La-Veille 2002.

D Giorgio Caproni: Le franc-tireur, Seyssel 1989.

E Giorgio Caproni: Le comte de Kevenhüller, z.p. 1986.