Niet thuis in de wereld




Hölderlin of het gevoel niet thuis te zijn in de wereld

De Duitse dichter Friedrich Hölderlin voelde zich niet thuis in de wereld. Dit gevoel ligt aan de basis van enkele van zijn laatste gedichten en geschriften die ik hier voor het voetlicht wil brengen. Het gaat om de drie versies van het gedicht Der Einzige (1801-1804), de opmerkingen over Sophocles (1804) en de Pindarus-commentaren (1805).

De eerste versie van Der Einzige

In de eerste versie van ons gedicht vraagt het dichterlijke ik zich af waarom het meer van Griekenland houdt dan van zijn eigen vaderland. De dichter heeft het gevoel in hemelse gevangenschap te verkeren wanneer hij zich verbeeldt in de wereld van de Griekse goden te verkeren.

In die tijd bracht Zeus niet alleen een hoop kinderen voort, maar ook grote zielen en hoge gedachten. De dichter raakt in vervoering wanneer hij daaraan denkt en fantaseert dat hij Griekse steden en landschappen voor zich ziet en bezingt.

Maar toch ontbreekt er iets, één iemand zoekt hij, en wel Christus. Der Einzige is een Christus-hymne met een bijzondere en afwijkende opvatting van hem. De dichter schaamt zich en neemt zichzelf kwalijk dat hij zo weinig oog voor hem heeft gehad. Niemand van de Grieken kan iets over hem kan zeggen. Hij mist hem.

En dan komt Hölderlins hoogst eigenzinnige en oorspronkelijke visie. Hij beschouwt Christus als één van de Griekse (half)goden en stelt hem op één rij met Herakles en Dionysos, die net zoals hij de boel opruimden, beschaving brachten en de mensen hielpen waar zij maar konden. Dionysos is ook goed met Christus te vergelijken, omdat ook hij een god was van brood en wijn, zoals een beroemde elegie van Hölderlin heet. Brod und Wein is van 1800, Der Einzige van 1801-1804.

Toch is er wel een verschil. Herakles en Dionysos zijn helemaal van deze wereld, Christus wijst verder naar een andere wereld, naar het hiernamaals. Het dichterlijke ik heeft het er maar moeilijk mee. Hij weet niet goed hoe hij precies de verstandhouding tussen deze drie moet opvatten en heeft het gevoel dat hij de juiste maat niet kan vinden. Voor Jezus, anders dan voor Herakles en Dionysos, was deze wereld niet het einde. Christus was op aarde zoals een gevangen adelaar. Met deze aardse gevangenschap van Christus correspondeert de hemelse gevangenschap van de dichter waarover het dichterlijke ik aan het begin van de hymne sprak.

De eerste versie sluit af met een pantheïstisch visioen. Taak van de dichter is antieke wereld en christendom met elkaar te verzoenen. Niet een nieuw polytheïsme is beoogd, maar de wederzijds doordringing van geest en wereld. De dichter situeert zich als schakel in het werk van de Verlosser en de verlossers, en probeert een nieuwe synthese te brengen.

De titel Der Einzige kunnen wij nu vanuit Hölderlins tekst verklaren met dat Christus de enige god is die geest is. Hij bepaalt vanuit de geest dat het menselijke leven in en als  geschiedenis verloopt en geeft aan het einde van de geschiedenis zijn laatste oordeel met uitzicht op eeuwig leven na de dood. Met zijn verscheiden uit dit leven is de geschiedenis als lineair gebeuren eigenlijk pas ontstaan, voor de Grieken was de tijd circulair (de tijd van de seizoenen) en wachtte na de dood ons alleen maar een schimmenrijk in de onderwereld. Door Christus hebben wij niet alleen uitzicht op een bestaan in en als historie maar ook op een bestaan in uitwisseling met de geest, met de Heilige Geest die zich in de geschiedenis openbaart en waar dat mogelijk is vrede sticht en ervoor zorgt dat de mensen elkaar kunnen begrijpen. Zo ongeveer zou ik vanuit de tekst het unieke van Christus willen verklaren, maar je kunt ook denken aan de unieke gebeurtenis van de wederopstanding uit de dood en daarmee aan de overwinning op de dood of aan uitspraken als “Ik ben de weg, de waarheid en het lieven. Niemand komt tot de vader dan door mij.”

In ieder geval is er een groot verschil tussen Christus en de antieke wereld, ook al vergelijkt Hölderlin hem met Herakles en Dionysos en ook al is er een grote overeenkomst tussen Dionysos en Christus vanuit de eucharistie, vanuit de centrale symbolische betekenis van brood en wijn als een spoor naar het heilige. Maar er is meer dan brood en wijn om Christus toch als de laatste Griekse (half)god te beschouwen, namelijk dat zowel hij als Herakles en Dionysos zijn verwekt door God de vader (Zeus is ook een vadergod) en gebaard door een sterfelijke vrouw. En net zoals de Griekse goden zijn verdwenen is ook Christus weggegaan en ten hemel opgestegen. Ten aanzien van de Griekse goden is alleen de herinnering gebleven, Christus echter compenseert zijn afwezigheid met de Heilige Geest.

Hölderlin voelt zich niet thuis in de wereld omdat in zijn ogen het goddelijke op aarde is verdwenen. In alles wat voor de mens doorslaggevend is of zou moeten zijn, is het goddelijke absent. Niet alleen voelt Hölderlin zich een balling, de goden zijn zelf in ballingschap gegaan. Zelf ontheemd is het toch de taak van de dichter de mensen bij te staan in die afwezigheid van de norm, in de spirituele zoektocht naar de norm. De wereld verliest aan lichamelijkheid en wordt geestelijk, het leven verliest aan concreetheid en wordt abstract, de dingen worden minder zintuiglijk en de geschiedenis wordt een proces van vergeestelijking. Christus is niet meer op aarde, maar gelukkig hebben we de dichter, die ons helpt de vlam brandende te houden.

Spiritualiteit bij Hölderlin is leren omgaan met de afwezigheid van het goddelijke en met het ontbreken van het heilige als fundament voor de wet, de norm en de maat en daarmee voor gemeenschap en maatschappij, voor het sociale als zodanig. In een wereld als de onze kan men helemaal niet thuis zijn, en misschien is het verlangen daarnaar wel helemaal verkeerd. Hölderlin ziet dus heel goed het ongefundeerde van het huidige bestel. Nihilisme is zijn basiservaring. God is niet dood, maar openbaart zich door zich te onttrekken. Een gedicht van Hölderlin is daarmee een document van de Heilige Geest.

De tweede versie van Der Einzige

De tweede versie begint zoals de eerste, maar gaat dieper in op Dionysos. Hij is de god van de roes en kan zich destructief uiten. Maar bij Hölderlin is dit net als in de Griekse mythologie zelf alleen maar de oppervlakteverschijning van deze god. Hij zorgt er immers ook voor door brood en wijn de mensen met elkaar te verbinden en is daardoor wetgever en cultuurstichter. Juist omdat hij de destructieve krachten van de roes zo goed kent en weet hoe je daar mee om moet gaan, is hij bij uitstek de god die de doodsdrift tegen houdt, vernieling en zelfdestructie tegenwerkt, de maat stelt en de mensen aanstuurt het leven te behouden, grenzen te stellen en de beschaving te cultiveren. Iedereen is iemand voor zich op basis van deze aansturing.

De Griekse cultuur was daarom zo superieur omdat zij ertoe in staat was de krachten die de mens kunnen overweldigen te bannen in het kunstwerk. Daardoor konden zij die krachten draaglijk en hanteerbaar maken. Helaas zijn zij doorgeslagen en is hun vormgevende kracht hoe langer hoe minder vruchtbaar geworden en hoe langer hoe meer verstard geraakt. De dionysische roes is in vergetelheid geraakt en het lot dat in de tragedie nog zo tastbaar aanwezig was, heeft zich teruggetrokken en de mensen aan zichzelf en elkaar overgelaten. Zij gaan hoe langer hoe meer hun eigen gang en ontwerpen zelf hun eigen bestaan. De kunst verliest haar verbeeldingskracht en het gezang verstomt. In Hölderlins opvatting van de geschiedenis is dit het ogenblik waarop Christus zijn intrede doet, hij is voor hem minstens evenzeer een figuur uit de Griekse oudheid als poort tot onze tijd. Hij lost de impasse van de oudheid op.

De derde versie van Der Einzige

Je zou verwachten in de derde versie meer over Jezus te horen, maar Hölderlin gaat verder door zijn schaamte nog meer te overwinnen en nog sterker de overeenkomst tussen Christus en Dionysos te benadrukken. Hij zegt zelfs dat Christus en Dionysos dezelfde vader hebben. Daarmee wordt geschiedenis wel tot een hechte en eenduidig kenbare eenheid gesmeed en ontstaat een vloeiende overgang tussen oudheid en moderniteit. Bij Hölderlin ontbreekt een beeld van de middeleeuwen.

Waarin bestaat die overeenkomst nu precies? Dionysos heeft de mens de weg gewezen uit de wildernis naar de landbouw en daarmee naar de beschaving. Hij zorgt ervoor dat wij niet blijven dwalen maar wijst ons de weg naar de aarde als plek die de mens moet hoeden om te kunnen leven. Hij is de god van de aarde. Christus doet iets soortgelijks. Ook hij heeft in de wildernis, in de woestijn geleefd en heeft daar de confrontatie met de hemel en het gesternte gezocht om met toestemming van God de mensen de weg te wijzen zodat zij in hun enthousiasme niet proberen de baan van de aarde te verlaten maar luisteren naar het spoor van het woord in heilige geschriften dat hun houvast kan geven zodat zij God kunnen begrijpen en hun leven naar behoren kunnen organiseren.

Hölderlin is duidelijk bang voor het geweld en voor de uitwassen van de Franse Revolutie. Hij is bang dat als de mensen op eigen initiatief hun bestaan willen vorm geven zij ofwel zullen zwichten voor hun doodsdrift en de destructieve krachten die in hen zitten, ofwel overmoedig zullen worden en de verantwoordelijkheid voor de aarde en de beschaving die daarop is gebaseerd zullen verwaarlozen en vergeten. Daarom is hij zo blij met Herakles, Dionysos en Christus als bemiddelende figuren, bemiddelend tussen God de vader en de mensen, maar ook bemiddelend tussen de mensen onderling door hun aansporing de juiste maat te zoeken en daarnaar te handelen. Ik vind het steeds weer verbluffend om te zien hoe actueel Hölderlin is en hoe veel zijn werk kan betekenen voor mensen die zich voor ecologie en spiritualiteit interesseren.

De juiste maat

Geschiedenis is bij Hölderlin de geschiedenis van het zoeken naar de juiste maat. Dit zoeken is altijd moeilijk, maar voor ons moeilijker dan ooit omdat God en de goden steeds minder in ons leven zijn gaan ingrijpen en ons steeds meer aan ons lot hebben overgelaten of liever aan een toestand waarin het lot nog nauwelijks een rol speelt, juist omdat het heilige ons heeft verlaten. Het verlaten zijn door de goden ligt aan de basis van Hölderlins gevoel niet thuis te zijn in de wereld. Hölderlin neemt de geschiedenis door vanuit dit criterium en denkt er over na in zijn filosofische geschriften en vooral in zijn commentaren op Sophocles en Pindarus. Uiteindelijk slaagt de mens er niet in de juiste maat te vinden. Hölderlin heeft daaronder zeer geleden. Het heeft zijn gevoel van verlatenheid bijna ondragelijk gemaakt.

Der Einzige is een gedicht in drie versies die alle drie onvoltooid zijn gebleven en beginnen met harmonieus doorgecomponeerde classicistische poëzie. Zodra het echter over Dionysos gaat, begint de tekst te haperen, zijn er lacunes en begint de dichter te stotteren. Dionysos is voor Hölderlin wel meer nog dan Christus een komende god, een god wiens terugkeer Hölderlin nauwelijks af kan wachten en voor wie hij probeert met zijn gedichten de weg korter en gemakkelijker te maken. Poëzie als brug voor ons naar God, maar ook als brug voor God naar ons. Het specifiek christelijke aan Christus, de eucharistie, wordt sterk vanuit en met het oog op Dionysos geïnterpreteerd, en dat geldt ook voor de terugkeer van de Messias. Het specifiek christelijke komt in dit gedicht zeker te kort. Er is bijvoorbeeld geen kruistheologie. Christus is hier echt de laatste van de Griekse goden. Na hem verdwijnt het heilige op aarde, beginnen de aanvechtingen van het nihilisme en wordt de wereld in rouw ondergedompeld.

Ik vraag me af of er voor Hölderlin ooit iemand zich zo verlaten heeft gevoeld. Natuurlijk, migratie, ontheemding en ballingschap zijn van alle tijden. Bovendien is het leven hier en nu in de ogen van het christendom en het Platonisme niet het echte leven. De mens is in exil. Het echte leven waar wij de idee schouwen speelt zich voor onze geboorte en na onze dood af. Het verblijf hier op aarde is tijdelijk en voorlopig. Voor de gelovige begint het echte leven pas na het Laatste Oordeel. Maar altijd is een dialoog met God mogelijk. Bij Hölderlin ontbreekt hij. Wij moeten wachten tot het ontbreken van God ons helpt (bis Gottes Fehl hilft).

Oedipus

Hölderlin zoekt inspiratie in het Griekenland van de oudheid en ontwikkelt daarop een hoogst originele visie. Hij wil met zijn Opmerkingen over Sophocles dat men beseft dat in Athene iedereen naar het theater ging en daar keek naar toneelstukken waarvan men de stof en de strekking al helemaal kende. Het was niet alleen theater, maar ook een religieuze ceremonie. En het had een politieke dimensie: gemeenschappelijk kijken naar de eigen geschiedenis in het licht van de mythe. Sophocles was niet alleen schrijver, maar ook priester en staatsman.

Het stuk zoals het door Hölderlin wordt geïnterpreteerd laat zien hoe het absolute in de geschiedenis inbreekt. De in god gepersonifieerde natuurmacht neemt bezit van de stad door de pest, en verwoest het leven van Oedipus om de mensen aan de goden te herinneren. Thebe is de weg kwijt, de stad is niet op orde, het openbaar bestuur schiet te kort en de natuur als basis van de samenleving en bron van alle rijkdom wordt onvoldoende gerespecteerd. Bovendien betrekt Oedipus alles op zich zelf, hij wil koste wat het kost weten wie hij is. Op ziekelijke wijze zoekt hij een bewustzijn.

Oedipus is het drama van de kennis en het zelfbewustzijn. Van het zich boven de orde en boven de natuur plaatsen terwijl men nauwelijks zicht heeft op zichzelf. Maar het is wel een noodzakelijk drama. Doordat de mens en de god elkaar wederzijds verraden krijgt het mens zijn ook een eigen gestalte, een specifiek eigen karakter. Met alleen maar vroomheid en de goden navolgen gebeurt er niets. Geschiedenis ontstaat pas door onenigheid. Zonder die onenigheid is ook niet de radicale verandering mogelijk die Hölderlin voor ogen staat. Aan de andere kant kan de maatschappij pas veranderen wanneer ook de natuur, de goden daarmee instemmen.

Het absolute is hier niet langer het lieflijke al-eenheidsgevoel dat wij kennen van de zee die aan Hyperion vraagt of hij wel van haar houdt. Het absolute is gewelddadig geworden en breekt in om aan zijn bestaan te herinneren. Hoewel voor de toeschouwer in retrospectief het tragische gebeuren tot harmonie leidt en metafoor is van de intellectuele aanschouwing.

Antigone

Antigone markeert een hoogtepunt in de Griekse cultuur. Het vertrekpunt van de Grieken is hun oriëntaalse aard, de zon, de geestdrift, het in beslag genomen worden door het licht en de warmte. De grandeur van de Griekse kunst bestond erin zich hierdoor niet te laten overweldigen maar de natuurkrachten helder als goden te presenteren. Dat zie je aan hun sculpturen en aan hun architectuur. Helaas hebben de Grieken in de loop van de tijd hun geestdrift laten varen en zijn ze steeds formeler geworden. Zij verliezen hun plastische kracht en verzanden in steeds meer van het zelfde.

Bij ons Noord-Europeanen is precies het tegenovergestelde het geval. Wij kunnen goed organiseren en een heldere presentatie van de dingen is bij ons het uitgangspunt. Alleen, ons ontbreekt het aan pathos. In Hölderlins ogen ontbreekt het ons aan enthousiasme en zouden wij eindelijk geestdriftig moeten worden. Wij doorlopen dus dezelfde baan als de Grieken maar in tegengestelde richting. Zij gaan van geestdrift naar nuchterheid, wij van nuchterheid naar geestdrift. Daarom is de oudheid belangrijk voor ons maar niet langer het voorbeeld dat wij moeten navolgen. Hölderlins breuk met het classicisme.

Antigone belichaamt het moment waarop de mens zich los maakt van het lot en helderheid verschaft wie zij werkelijk is. Zij brengt een revolutie teweeg door de maatschappij te bekijken vanuit het standpunt van de dood. Zij wil ondanks het verbod haar broer begraven ook al wordt zij daarom ter dood veroordeeld. Haar god beveelt haar dat, en met behulp van haar god, die van de ongeschreven wetten, trekt zij ten strijde tegen de traditionele god van de bureaucraat Kreon die alleen maar staat voor de instituties en hun overlevering. Assertiviteit en subjectiviteit bepalen dit religieuze drama waarin opnieuw zoals bij Oedipus de god aanwezig is en verschijnt in de gestalte van de dood.

De omwenteling die Antigone aldus tot stand brengt is die van een ongelukkige vrouw. In regel 919 van de Griekse tekst, en in regel 955 van Hölderlins vertaling is dysmoros het woord waarmee Antigone zichzelf betitelt. Dat woord betekent voor het treurspel en zijn toeschouwers een opdracht met vergaande geschiedfilosofische strekking: de tirannie bestrijden. Van bijzondere betekenis is dat Hölderlin ook in zijn opmerkingen spreekt van het dysmoron. Daarmee bedoelt hij echter niet alleen het ongeluk van Antigone. Nee, hij geeft een geheel nieuwe en ongekende draai aan dit begrip. Voor hem duidt dit concept voor ons, in de moderniteit niet het ongeluk aan, maar het in het geheel ontbreken van een lot voor ons. In Hölderlins ogen moeten wij eindelijk beginnen met het verkrijgen van een lot, met het inslaan van de weg in tegengestelde richting van de Grieken, de weg die van onze nuchterheid loopt naar de geestdrift, naar de zon, naar het vuur van de hemel.

Het lotsvrije is onze zwakte. Wij willen geen risico’s nemen. Liever doen wij er niet meer toe dan een geschiedfilosofische taak op ons te nemen. Wij willen geen inzet hebben en wij willen geen inzet zijn. De grote omwenteling die Duitsland naar het evenbeeld van de Franse Revolutie zou moeten voltrekken, blijft uit. In zijn toren in Tübingen zal wat men de waanzinnige Hölderlin noemt gedichten schrijven zonder taak of opdracht, gedichten zonder perspectief en zonder geschiedfilosofische spanning over het wonen en het gewone zonder revolutionaire strekking. Gedichten uit de lotsvrije ruimte, uit het dysmoron.

Pindarus

Het houvast ontbreekt, heyt sociale is verdwenen, de politiek komt niet tot stand. Wat is daaraan te doen? Hölderlin geeft antwoord op die vraag in zijn Pindarus fragmenten of Pindarus commentaren. De tekst is zonder titel overgeleverd als een in het net geschreven handschrift en dateert van ongeveer 1803-1805. Het gaat dus om dezelfde periode waarin Hölderlin zijn opmerkingen over Sophocles schreef. Die zijn gepubliceerd in 1804. Er zijn negen stukken, bestaande telkens uit een eigenzinnige vertaling van een fragment uit één van de gedichten van Pindarus (circa 500 voor Christus), gevolgd door een niet minder eigenzinnige duiding door Hölderlin.

Pindarus is beroemd door zijn odes, zijn lofzangen op de overwinnaars van de Olympische Spelen, en genoot in zijn tijd een ongekend aanzien. Mijn voorstel is ze te lezen vanuit een hypothese. Mijn hypothese luidt dat het hier gaat om een vorstenspiegel. Dit is een literair genre waarin aan een vorst of een prins wordt uitgelegd hoe hij het best zijn land kan besturen. Dat kan op realistische wijze (denk aan Machiavelli) of door aansporingen rechtvaardig en mild te zijn. Vooral de Arabische poëzie blinkt uit door het bezingen van onrechtvaardige en wrede heersers alsof ze mild en rechtvaardig zijn. De heerser wordt zo door de dichter gecorrigeerd en op het goede pad gebracht. Tenminste dat hoopt men.

Zoiets moet – denk ik – Hölderlin ook gehoopt hebben toen hij zag dat de democratie in Duitsland uitbleef en de aristocratie de kaarten opnieuw schudde. Zijn gedicht Patmos is opgedragen aan de landgraaf van Homburg, de Sophocles vertalingen zijn opgedragen aan diens dochter Auguste, prinses van Homburg. Wij zijn dus ver verwijderd van Hölderlins oorspronkelijke republikeinse, ja jakobijnse gezindheid. Hölderlin bereidt zich voor op een golf van conservatieve en reactionaire politiek.

Onze dichter blijft onverkort vasthouden aan het project van de nieuwe mythologie. Goden zijn inzichtelijk te maken als personificaties van elementaire natuurkrachten en omgekeerd. Het gaat erom door de mythe heen te laten zien hoe die natuurkrachten aan het werk zijn. Hölderlin wil door middel van de mythe de natuur nu ook aan de moderne mens uitleggen.

Voor Hölderlin bestaat de zin van het leven uit een al-eenheidservaring. Leidend kennisinteresse van mijn interpretatie is de vraag welke gestalte het absolute hier aanneemt. Is het nog steeds het blauw van de hemel en de oneindige zee zoals bij Hyperion, de gewenste vereniging met de natuur in de dood door de sprong in de Etna zoals bij Empedocles, of de god in de gestalte van de dood bij Oedipus en Antigone? Is het niet veeleer taak van het openbaar bestuur de mens tegen de natuur te beschermen, de doodsdrift tegen te houden, en de doorwerking van het absolute in het alledaagse leven door middel van instituties vorm te geven? Is de nabijheid van God niet het grootste gevaar en bestaat redding er niet uit hem op de juiste wijze op afstand te houden? Is Hölderlin niet zelf door Apollo geslagen en te dicht bij de zon gekomen? Wat blijft er in dit pamflet over van de revolutie uit geest en liefde die Hölderlin voor ogen stond? Laat ons kijken of deze vorstenspiegel, of dit metapoëtische manifest, of dit metapolitieke programma antwoord op onze vragen geeft en of mijn hypothese klopt dat hier de metafysische vakvereisten voor het openbaar bestuur worden geformuleerd.

In het eerste fragment wordt onderscheid gemaakt tussen wijsheid als inzicht in de waarheid en schranderheid als dat inzicht toe te passen in een bepaalde situatie. Compromissen sluiten en je aanpassen zijn noodzakelijk. Soms moet je als een kameleon de kleur van je omgeving aannemen. Dat kan des te gemakkelijker naarmate je een betere opvoeding hebt genoten en je jezelf ongeacht de situatie trouw weet te blijven. Hölderlin demonstreert dat aan de hand van Jason en diens opvoeding door de centaur Chiron.

Waarheid is niet zo maar iets. Het is niet alleen zaak waarheid van leugens te onderscheiden, maar ook van belang te beseffen dat de waarheid niet altijd gemakkelijk toegankelijk is en dat dwalen hoort bij het proces van waarheidsvinding. Daarover gaat het tweede fragment.

Het derde fragment brengt de wet onder de aandacht als middel om vorm te geven aan het lot en gestalte te geven aan de publieke zaak. Oproer moet worden vermeden omdat het de opvoeding van de kinderen belemmert.

In het vierde fragment is alles blauw. Het gaat over de dolfijn, een vriendelijk dier dat met zijn omgeving samenvalt en het naïeve geluk belichaamt. Het is helemaal in zijn element. Het is een muzisch dier dat zich laat leiden door gezang en door fluitspel. Het is trouw aan zichzelf en zorgt ervoor dat de natuur in zichzelf samenhangt. De dolfijn met zijn oceanische al-eenheidservaring kondigt het volgende fragment aan, het middelpunt en hoogtepunt van onze tekst.

Het vijfde fragment heet Het Hoogste en brengt Hölderlins vertaling van en commentaar op Pindarus beroemde Nomos Basileus fragment. Nomos betekent zowel wet als de landstreek waar de wet geldt. Basileus betekent koning. De wet is daarmee het wezen van en het hoogste principe van waaruit men de maatschappij inricht en bestuurt. Gewoonlijk interpreteert men dit fragment alsof de wet altijd de wet van de sterkste is, alsof het recht altijd het recht van de overwinnaar is en alsof bij de soevereine vorst macht en recht identiek zijn, of je dat nu wilt of niet.

Maar dit is niet Hölderlins interpretatie. Het gaat bij hem niet om de legitimatie van de macht en het gebruik van geweld. Het geweld is nu juist dat, wat door de wet verhinderd moet worden. De al-eenheidservaring is nog steeds van kracht, maar zoals wij van Oedipus en Antigone kunnen leren moet de overheid er voor zorgen dat goden en mensen nu juist niet paren omdat god zich dan in de gestalte van de dood openbaart. Waar het om gaat is tegelijkertijd het absolute te erkennen, en vorm te geven aan de onriskante aanwezigheid daarvan.

Voor Hölderlin bestaat het gevaar uit de nabijheid van god en moet het reddende komen van bemiddelende instituties zoals kerk en staat. Kerk en staat moeten er voor zorgen dat rechtstreekse ontmoetingen met de goden (lees: met alle vormen van  natuurgeweld) worden voorkomen. De natuur moet in goede banen worden geleid en van haar potentieel vernietigende karakter worden ontdaan. Er moet altijd een grens worden getrokken tussen mensen en goden, een midden tussen hen worden gecreëerd. Wet is middellijkheid. Daarmee is ook gezegd dat openbaar bestuur voor de mens de hoogste en voornaamste taak is.

De volgende twee fragmenten stellen dat als je je hier aan houdt de mensen lang en gelukkig kunnen leven, en dat recht en concrete situatie telkens opnieuw moeten worden doordacht om de wet goed te kunnen toepassen.

Het achtste fragment gaat over Vrouwe Justitia, over Themis. Zij is de moeder van de schikgodinnen die de lengte van ons leven bepalen, en van de uren, de dagen en de jaargetijden die het leven scanderen en van ritme voorzien. Maar zij gaat niet alleen over de tijd, zij gaat ook over de ruimte. Door de wet in te stellen zorgt zij voor gebieden waar rust en orde heersen en waar de mensen zich kunnen vestigen en zichzelf en elkaar kunnen vasthouden.

Het negende en laatste fragment gaat over de overgang van nomadisch naar sedentair leven. Met uitzondering van Chiron, de leermeester van Jason uit het eerste fragment, zijn de centauren ruw en onbehouwen. Op een bruiloft vallen zij de bruid en haar gezellinnen lastig. Het zijn onbeschaafde herders die gewend zijn melk te drinken, maar nu voor het eerst wijn voorgeschoteld krijgen. Ze worden weliswaar dronken, maar met brood en wijn begint de beschaving.

De centaur belichaamt in zijn onbehouwenheid de stroomgeest die wordt getemd door bergen, de bossen en de weiden waardoorheen hij zich een weg moet banen. Zo ontstaan rivieren en daarmee steden waar de mensen zich kunnen vestigen en kunnen blijven wonen. De beschaving ontstaat. Men ziet door het landschap heen de centaur en omgekeerd.

Zijn deze opvattingen grondslag voor een nieuwe politiek? Maken zij de gemeenschap weer mogelijk, en vooral helpen zij de dichter zich in de wereld thuis te voelen? Je zou zeggen van wel. Zijn later “In lieflijk blauw” ontwikkelde gedachte van het dichterlijke wonen lijkt het te bevestigen, is in ieder geval een aanzet die het overdenken waard is.

Bibliografie

Friedrich Hölderlin: Sämtliche Werke, bezorgd door Friedrich Beissner, 8 delen in 15 banden, Stuttgart 1943-1985, Grosse Stuttgarter Ausgabe.

Friedrich Hölderlin: Sämtliche Werke und Briefe, bezorgd door Jochen Schmidt, 3 delen, Frankfurt a.M. 1992-1994. Deutscher Klassiker Verlag.

Friedrich Hölderlin: Sämtliche Werke. Frankfurter Ausgabe, 20 delen, bezorgd door D.E. Sattler, Frankfurt a.M. 1975-2020. Daaruit deel 15 Pindar, deel 16 Sophokles, en het supplement met het Homburger Folioheft.

Friedrich Hölderlin: Sämtliche Werke und Briefe, bezorgd door Michael Knaupp, 3 delen, München 1992-1993.

www.bewijsbaremythen.weebly.com

Deze website brengt de Nederlandse vertaling van Hölderlins stukken over Sophocles en Pindarus door Eric Bolle met illustraties door Marcel Wesdorp.

Heike Bartel: „Centaurengesänge“. Friedrich Hölderlins Pindarfragmente, Würzburg 2000.

Michael Franz: „…und anderes denk in anderer Zeit…“Hölderlins letzte Gedanken zu Recht und Politik in den „Pindarfragmenten“, J.B. Metzler Verlag 2020.

Christoph Jamme & Otto Pöggeler: Jenseits des Idealismus. Hölderlins letzte Homburger Jahre (1804-1806), Bonn 1988.

Monika Kasper: „Das Gesez von allen der König“. Hölderlins Anmerkungen zum Oedipus und zur Antigone, Würzburg 2000.

Johann Kreuzer (red.): Hölderlin-Handbuch. Leben – Werk – Wirkung, Stuttgart & Weimar 2011.

Otto Pöggeler: Schicksal und Geschichte. Antigone im Spiegel der Deutungen und Gestaltungen seit Hegel und Hölderlin, München 2004.

Jochen Schmidt: Hölderlins geschichtsphilosophische Hymnen Friedensfeier – Der Einzige – Patmos, Darmstadt 1990.

Albrecht Seifert: Hölderlin und Pindar, Eggingen 1998.



Dank aan Marcel Wesdorp voor de vriendelijke toestemming NAAMLOOS | NAMELESS | SANS NOM, 2016 (revision 2023) als illustratie op te mogen nemen.