“Deed ik ertoe?” Over Agatha van Amée

Tekst van de lezing in de Houtrustkerk, Den Haag, 21 februari 2024

In tegenwoordigheid van de kunstenares


childhood trees

Agatha van Amée is kunstenares. Zij maakte de tekening childhood trees, bomen uit mijn jeugd. Op de gelijknamige tekening zien wij… Ja, wat zien wij daar eigenlijk? Het kost moeite om een bos te herkennen. Maar als we wat langer kijken zien wij toch duidelijk een berk, twee berken, een eik, een rotspartij en wat andere bomen. Zijn dat de bomen uit de jeugd van de kunstenares? En wat doet de grote witte vlek in het midden van de tekening? Is het het wit van de sneeuw of is het gewoon papier? Het is niet waarschijnlijk dat de bomen naar het leven zijn getekend. Het is geen realistische afbeelding van de bomen die er misschien nog staan, misschien wel precies zoals destijds. Je kunt je zelfs afvragen of het gaat om een figuratief werk.

Het gaat veeleer om een vertroebeld beeld van iemand die probeert zich te herinneren wat zij ooit heeft gezien. En vooral gaat het ook om de betekenis die die bomen ooit hebben gespeeld. Wat hebben zij betekend? Hebben zij ooit schaduw of beschutting gebracht of gaat het om een onherbergzaam of ondoordringbaar woud. Echt donker is het er niet. De grote witte plek in het midden geeft licht. Maar het is precies dat licht dat verblindt en de voorstelling vertroebelt. Het is alsof het geheugen de kunstenares in de steek laat en zij de bomen niet scherp krijgt. Wat is er gebeurd, wat is er aan de hand? Brengt deze tekening ons terug naar de oorsprong van de tekenkunst? 

Dibutade

De oorsprong van de tekenkunst – zo wordt verteld – gaat terug op een meisje uit Korinthe, Dibutade. Zij moest afscheid nemen van haar geliefde en wilde een aandenken. Zij zag in het licht van een lamp diens contouren op de muur en tekende die na. Wat daarbij opvalt is dat zij nooit tegelijkertijd naar haar tekening en naar haar model kan kijken. Iedereen die tekent weet dat. Er is altijd een zekere blindheid in de tussenmomenten. Daarin lijkt Dibutade enigszins op Orpheus. Maar die blindheid is niet eens zo belangrijk. Want het gaat niet op de eerste plaats om een exacte voorstelling maar om iets waarmee men zich kan herinneren, iets wat het geheugen op gang brengt, om een aandenken. Aandenken is belangrijker dan afbeelden. (1)




“Deed ik ertoe?”

Ik heb Agatha van Amée op 19 januari 2020 leren kennen bij de artist talk van Marcel Wesdorp in Galerie Helder in Den Haag. Zij was stil aanwezig. Na afloop moesten wij allebei naar het station. Tijdens de wandeling raakten we met elkaar in gesprek. Sindsdien zijn wij elkaar blijven opzoeken.

Het lijkt wel alsof zij een Dibutade van onze tijd is. Want haar werk is ten nauwste verbonden met het thema herinneren. Zij stelt zich met haar tekeningen de opgave in beeld te brengen wat zij heeft meegemaakt. Maar anders dan bij Dibutade gaat het bij haar niet om haar geliefde maar om de plaatsen van haar jeugd. Andere mensen spelen in haar werk geen rol. Zij zijn er eenvoudig niet. Alles draait om haar eigen herinnering. Een monoloog.  

Op 13 mei 2022 geeft zij een interview aan Alex de Vries dat is gepubliceerd in Mister Motley. Daarin laat zij weten dat zij zich wil bevrijden door te tekenen: “Ik wil me met het tekenen ook ergens van bevrijden, de vrijheid hebben om een omgang te vinden met mijn herinneringen waar ik nooit helemaal vat op krijg.” Dat zij nooit helemaal vat krijgt op haar herinneringen, heeft dat te maken met de blinde tussenmomenten tussen het kijken en het tekenen waarvan bij Dibutade sprake was of is er meer aan de hand?

Er is zeker meer aan de hand, want in hetzelfde interview zegt van Amée: “Ik confronteer dat ongrijpbare verleden met de natuur. Het heeft iets onheilspellends om te voelen dat er iets op een bepaalde plaats is gebeurd, maar het niet meer te kunnen zien. Er zijn plaatsen en gebeurtenissen die getuige zijn geweest, maar niets kunnen zeggen. Als voorbijganger kun je soms op die plaatsen aangeraakt worden door de geschiedenis. De vraag is steeds wat ertoe doet. Deed ik ertoe? Er blijft iets versluierd wat ik niet kan onthullen. Ik probeer een coherent verhaal te vormen uit herinneringen die onvolledig zijn.”

Van Amée kan zeer goed uitleggen wat in haar kunst in het geding is. Wat zij zegt klopt met wat wij zien. Wij zien dat er geen mensen zijn, dat de natuur het over neemt, dat planten woekeren. Het wit van het papier wordt als zodanig zichtbaar. Maar het dient niet als fond of achtergrond om de dingen te laten verschijnen. Het papier is eerder de drager waarop de dingen verdwijnen. Een wereld in verval. De resten die zijn achtergebleven. Na de catastrofe. Men ziet een montage van bomen, planten, glazen afdak, kanaal, flatgebouw (mooi geometrisch), stenen kade (idem), venster – ramen – spiegel (“if no one gave it a thought”). Maar bij alle helderheid blijft de toeschouwer onzeker over wat hij ziet. Is er een overstroming geweest? Iets onheilspellends heeft het zeker.

Gordijnen wapperen uit de ramen. Is er een brand of explosie geweest? Het water gutst van het dak. Warm, broeierig, atmosfeer van een kas, (“on a wednesday afternoon they left”). Mnemosyne is de moeder van alle kunsten. Mnemosyne betekent geheugen. Alle kunst is gedenken. In de onderwereld staat haar bron. De doden die ervan drinken kunnen zich hun leven herinneren. Het is dus belangrijk dat je na je overlijden en na het oversteken van de dodenrivier direct van die bron drinkt (Orphische overlevering). Zo ontruk je jezelf aan de vergetelheid.  Agatha tekent het huis van haar grootouders. Herinnering aan hen of aan zichzelf op die plek? En gaat het wel om het herinneren, gaat het niet eerder om uitgewist worden, om verlatenheid, om het desolate?

“Deed ik ertoe?” is volgens mij de kernvraag van haar werk. Er is geen communicatie, men kan niets zeggen. Een teken zonder betekenis. Ontheemding, niet alleen in de ruimte maar ook in de tijd. Tekening als toevlucht, als asiel. Onbewoonde, onbewoonbare plekken. Aandenken leidt tot wat zij verlangt: vrijheid van omgang met het verleden zonder er vat op te krijgen.

Dibutade tekent haar geliefde. Terwijl zij naar hem kijkt kan zij hem niet tekenen. Wanneer zij hem tekent kan zij niet naar hem kijken. Maar haar tekening overwint ruimte en tijd. Zij kan naar haar tekening kijken wanneer hij er niet is, en zijn beeltenis blijft behouden ook als hij zelf omkomt en vergaat. Overwinning van de kunst op het lot, triomf van het geheugen over de dood. Kunst houdt vast wat verdwijnt, het bewaart de schoonheid ook als zij verwelkt of verwelkt is. Op die manier helpt de kunst de mens ertoe te doen.

Wanneer van Amée nu de vraag stelt “Deed ik ertoe?”, dan is dat een teken dat er iets met de kunst en met het geheugen aan de hand is. Niet alleen Dibutade, niet alleen Mnemosyne, ook Plato en de anamnese, ook het Laatste Avondmaal, dat zijn allemaal vormen van symbolische uitwisseling met de dood, dat zijn allemaal collectieve verbindingen. Waarom werken zij niet bij van Amée, waarom is zij alleen met haar herinneringen? Waarom kijkt zij niet naar buiten om haar geliefde af te beelden, maar naar binnen, naar de plekken van haar jeugd?



Beckett

Is het geheugen wel zo’n bewuste aangelegenheid en is het überhaupt wel mogelijk het verleden terug te halen? Beckett vindt van niet. In zijn essay over Proust zegt hij: “De Tijd wordt niet teruggevonden, hij wordt uitgewist.” (2) En nog duidelijker: “Kunst is de apotheose van de eenzaamheid. Er bestaat geen communicatie, omdat er geen communicatiemiddelen zijn.” (3)

Daarmee wordt het al een stuk duidelijker waarom het zo moeilijk is grip te krijgen op het geheugen. Wat je je zou willen herinneren onttrekt zich. Je vindt de plekken niet meer terug. Ze zijn uitgewist. Ze zijn niet langer bewoond en er valt niets meer over te zeggen want al zouden de mensen er nog wel zijn, ze begrijpen elkaar niet en kunnen wat ze meemaken niet delen. Van Amée staat met haar ervaring niet alleen, Beckett is haar getuige en haar duider.

Dat wordt nog eens geïllustreerd door éen van Becketts meest beroemde en ontroerende toneelstukken, Krapp’s laatste band. Een monoloog. Krapp is ooit heel gelukkig geweest, of in ieder geval is er een kans op geluk geweest. Hij moet daar steeds aan terugdenken. Maar zij maakte het uit. Voordat zij uit elkaar gingen, nog éen liefdesnacht. In een bootje. Krapp heeft deze scène ontelbare malen aan zichzelf verteld en telkens een bandopname van zijn eigen vertelling gemaakt. Maar steeds opnieuw is hij ontevreden over zijn eigen vertelling. Hij krijgt geen vat op zijn herinnering en maakt steeds nieuwe opnamen. Hier geen obsessieve vraag zoals bij  van Amée: “Deed ik ertoe?”, maar een obsessieve opmerking: “Na middernacht. Nooit zo’n stilte meegemaakt. De aarde zou onbewoond kunnen zijn.” (4)

Ongrijpbaar geluk. Schommelend bootje. Een leven lang herinnering. Alleen dat. En het niet goed kunnen zeggen. Was het wel geluk? Onbewoonde aarde. Samen alleen of helemaal alleen?

Hölderlin

Dat bootje heeft Beckett van Hölderlin. Beckett reisde in de jaren dertig naar Duitsland en maakte daar het opkomende Nationaalsocialisme mee. Hij was naar dat land gereisd om Duits te leren zodat hij zijn lievelingsdichter, Hölderlin, in het Duits zou kunnen lezen. Zijn lievelingsgedicht kende hij uit het hoofd en heeft hij meerdere malen voor zijn vrienden in het Duits voorgedragen:

“Rijp zijn, in vuur gedoopt, gekookt

De vruchten en op aarde gekeurd en een wet

Dat alles teloorgaat, is zoals slangen,

Profetisch, dromend op

De heuvels des hemels. En veel is,

Zoals op de schouders

Een last van brandhout,

Te behouden. Maar kwaad zijn

De paden. Want verkeerd lopen,

Als rossen, de gevangen

Elementen en oude

Wetten van de aarde. En steeds naar het ongebondene gaat een verlangen.

Veel echter is te behouden. En trouw is nodig.

Vooruit echter en achteruit willen wij

Niet kijken. Ons laten wiegen, als

Op een wankele schuit van het meer.” (5)

Beckett verkeerde in de veronderstelling dat dit een zelfstandig gedicht is. In werkelijkheid is het de eerste strofe van een langere hymne. Het gedicht heet Mnemosyne en is zonder commentaar nauwelijks begrijpelijk. Alvorens te bekijken wat het voor Beckett heeft betekend volg ik eerst het commentaar van Jochen Schmidt.

Mnemosyne betekent geheugen en is – zoals gezegd – de moeder van de muzen. Zij is de kracht van het trouw bewaren en behouden. Daarmee is zij een tegenkracht tegen de vernietigende drang naar het ongebondene, tegen het dreigende noodlot, tegen de onheilspellende Apocalyps. Maar anderzijds is Mnemosyne zelf ook een dodelijke bedreiging omdat zij op een verlammende manier herinnert aan het dodelijke in de geschiedenis, de last van brandhout. Eerst wordt Mnemosyne aangeroepen als kracht die zekerheid biedt en ons bestaan beschermt, later blijkt zij door haar lastkarakter zelf dat bestaan te ontbinden waardoor de drang naar het ongebondene onontkoombaar wordt. De oude wetten van de aarde gaan ten einde. Alles gaat teloor. Alles vergaat. Bron van melancholie. Ondanks zijn trouw is de dichter niet opgewassen tegen dit gebeuren.

Het gaat dus om het einde van een tijdperk, van de ondergang van de wereld in het vuur, rijp voor de ondergang. Het koken van de vruchten is een andere benaming voor de rijpheid van het fruit en daarmee van de tijd. De slang is voor de Grieken een profetisch dier. De chaos breekt uit. Men zou liever alles en zichzelf vergeten, zich overal uit terugtrekken, vluchten naar de idylle, zich op een bootje laten meedrijven. (6)

Beckett en Hölderlin

Dieter Henrich vertelt dat Beckett het bootje heeft van Hölderlin. Mnemosyne gaat over de eindtijd, over de wet dat alles voorbijgaat, en dat de mensen daardoor een last op hun schouders voelen. Alles glijdt hen uit handen en ze willen zonder bindingen wegdrijven naar het oneindige. Zo hopen zij hun lot te ontlopen. Is het echter wel mogelijk je door een bootje te laten wiegen? Is het mogelijk aan de tijd te ontkomen en zonder verleden of toekomst te leven? De mensen keren zich van hun leven af en willen hun lot vergeten. Dat is volgens Henrich wat in Hölderlins gedicht staat.

Beckett denkt dat Hölderlin hetzelfde zegt als hij, maar dat is volgens Henrich niet zo. Krapp beleeft in het wiegende bootje een diepe contemplatieve rust. Zeker is het leven onzeker, kortstondig, vergankelijk en kun je nergens op rekenen, maar de rust van de contemplatie is daar, in ieder geval op dat ene geluksmoment, wel degelijk tegenop gewassen. Alles draait om het niets, om de verhouding tot het niets, om de verstandhouding met het niets. Bij Beckett staat het bootje voor het volmaakte geluk, de contemplatie van het niets als ware wezen van de werkelijkheid. Het gaat hem er niet om het lot te ontlopen maar om de volmaakte rust.

Beckett herkent dat niets bij Hölderlin. Hölderlin ziet dat leed en verval bij het zijn horen en onvermijdelijk zijn. Hij wordt daardoor diep geraakt en in verwarring gebracht. Hij probeert dat niet te verbergen. Beckett daarentegen reageert cool en probeert onaangedaan verder te gaan. Hölderlin waarschuwt tegen escapisme en fundeert uiteindelijk het bestaan op al-eenheid, Beckett provoceert en confronteert zijn lezers en de toeschouwers van zijn toneelstukken met de werkelijkheid die zij willen verdringen. Bij Hölderlin heeft het niets niet het laatste woord, bij Beckett wel. (7)

“Deed ik ertoe?”

Beckett kende – zoals gezegd – Hölderlins Mnemosyne uit het hoofd. Hij droeg het gedicht aan zijn vrienden voor en voegde er uit eigen beweging nog een regel van hemzelf aan toe: “En dan, het niets.” Datzelfde niets zien wij bij van Amée op de plekken wit op het papier waarin alles verdwijnt. Haar kunst is naar eigen zeggen een kunst van het geheugen. Wij hebben nu gezien wat daarbij in het geding is.

Dibutade die de tekenkunst uitvindt door de omtrek van het hoofd van haar geliefde in de schaduw van een lamp na te trekken. Het niets zit daar in het blinde interval tussen kijken en tekenen. Je kunt niet tegelijkertijd zien wat je tekent en tekenen. Daartussen zitten altijd tussenmomenten waarin je niets ziet. De tekening dient als geheugensteun bij afwezigheid van de geliefde. Afwezigheid, ook iets van het niets.

Net zoals van Amée worstelt Krapp met zijn herinneringen. Hij denkt altijd maar weer terug aan de geluksnacht met zijn scheidende geliefde in het schommelende bootje. Hij was zo gelukkig dat het hem niet uitmaakte of de wereld onbewoond was. Hij had aan haar en zichzelf genoeg. Hij probeert zich dat steeds herinneren, vertelt het zichzelf steeds opnieuw, maakt gebruik van een bandrecorder, maar krijgt er net zoals van Amée geen vat op. De realiteit ontglipt hen ondanks het gebruik dat zij maken van de kunst. Daarbij ging het Krapp om geluk, bij van Amée om bevrijding.

Mnemosyne is de moeder der kunsten. Zij staat voor de herinnering. Als je niet in vergetelheid wilt raken moet je je laven aan haar bron. Daarmee beschermt ze je tegen de vergankelijkheid. Maar ze stelt je daaraan ook bloot door je op te zadelen met een grote last. De last van de geschiedenis en van alles wat gebeurd is in de eindtijd. Daarvan probeert van Amée zich te bevrijden. Wat bij Krapp de bandrecorder is zijn bij van Amée de tekeningen. En die tekeningen dienen minstens evenzeer daartoe zich de plekken te herinneren als zich daarvan te bevrijden. Bedenk daarbij dat de stad van Mnemosyne (van het aandenken als hoogste kracht en dichtermacht) Eleutheria heet. Eleutheria betekent vrijheid. Het is bij van Amée aandenken om in vrijheid verder te kunnen gaan.

Door die tekeningen doet zij ertoe. Wie zich de vraag stelt of zij ertoe doet confronteert zichzelf met het niets. Agatha van Amée woont dichterlijk.

Noten

1.

Jacques Derrida: Mémoires d’aveugle. L’autoportrait et autres ruines, Editions de la Réunion des musées nationaux, 1990, 53-55.

2.

Samuel Beckett: Proust. Vertaling: Henny Scheepmaker. Amsterdam 1977, 63.

3.

T.a.p. 53.

4.

Samuel Beckett: Wachten op Godot Eindspel Krapp’s laatste band Gelukkige dagen Spel. Vertaling: Jacoba van Velde. Amsterdam 1977, 149 en 152.

5.

Friedrich Hölderlin: De mooiste van Hölderlin. Samengesteld door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem. Vertaald door Erik Derycke en Geert van Istendael. Ingeleid door prof. dr. Bart Philipsen. Tielt en Amsterdam 2010, 103.

6.

Friedrich Hölderlin: Sämtliche Gedichte. Bezorgd door Jochen Schmidt. Deutscher Klassiker Verlag 2005, 1035-1042. Zie ook Jochen Schmidt: Hölderlins letzte Hymnen Andenken und Mnemosyne, Tübingen 1970.

7.

Dieter Henrich: Sein oder Nichts: Erkundungen um Samuel Beckett und Hölderlin, München 2016, 41, 42, 43, 46, 47, 298, 303, 304.

Illustraties: Agatha van Amée. Met vriendelijke toestemming van de kunstenares.

childhood trees

“if no one gave it a thought”

“on a wednesday afternoon they left”